Back to top
Menu

Pieter Le Doulx’ biografieën: een kennismaking met de handschriften uit het Stadsarchief

Noël Geirnaert

De Brugse kunstenaar Pieter Le Doulx heeft tot in de eerste jaren van de 19de eeuw als amateur-historicus gewerkt aan twee groots opgezette collecties met alles samen een duizendtalledoulx04 biografieën van stadsgenoten. Waarschijnlijk was hij zich bewust van het feit dat hij leefde op het snijpunt van twee tijdperken: de oude standenstaat van het Ancien Régime in de Oostenrijkse Nederlanden leek vanaf 1795 definitief vervangen door de moderne maatschappij waarin Brugge deel uitmaakte van het nieuwe republikeinse Frankrijk. In zijn werken legde hij het Brugse verleden vast, maar daarnaast was hij ook de kroniekschrijver van zijn eigen tijd.

Dit blijkt al uit zijn Levens der konst-schilders, konstenaers en konstenaeressen(…)De welke van de stadt van Brugge gebooren syn, ofte aldaer hunne konsten geoeffent hebben; verrijkt met veel aenmerkelyke en historijke aentekeningen, getrokken uyt verscheyde Schryvers, hand-schriften en andere bewys-stukken.Dit eigenhandig door Le Doulx geschreven handschrift is duidelijk bedoeld als net-exemplaar, geen kladtekst. Het boek meet 24,5 x 37,5 cm en zit in een band van leer over karton. De bladen meten 23,5 x 37 cm, de tekst, in een goed leesbaar modern cursief humanistisch schrift, is meestal geschreven in een kader van 21 x 34 cm. Vóór de 250 eigentijds gepagineerde bladzijden bevinden zich nog twintig met romeinse cijfers gepagineerde bladzijden met het titelblad (I), een lofdicht op de auteur door zijn vriend, de augustijner lekenbroeder Augustinus Baude (III-V), enkele blanco bladen (VI-VIII), de opdracht door de auteur, gedateerd in 1795, waarin hij zijn werk aanbiedt aan de stedelijke kunstacademie, uit dankbaarheid voor zijn opleiding 50 jaar eerder, gevolgd door een bericht aan de lezer (IX-X). Daarna volgt nog een uitvoerige Voorrede, waarin de auteur verwijst naar het werk van zijn voorbeeld J.-P. van Male, en vooral naar het archief van de Academie, met een transcriptie van de Memorielijst van de Brugse schilders.  In de eigenlijke tekst (1-255) behandelt hij achtereenvolgens de kunstenaars, hoofdzakelijk schilders, uit de 15de eeuw (1-10), de 16de eeuw (11-35), de 17de eeuw (36-100), de 18de eeuw (101-119) en de kunstenaars die in 1795 nog in leven waren (119-217). Vervolgens komen nog een aantal aanvullingen in verband met 16de en 17de-eeuwse kunstenaars (218-227) en de geschiedenis van de Academie (232-242, aangevuld met een los en apart gepagineerd katern). Het eigenlijke handschrift eindigt met een uitvoerige uiteenzetting over de vroege drukkunst in Brugge (244-255), een Sluitrede (256-259), de wapenschilden van een aantal Brugse kunstenaars (260-261), en vier ongenummerde pagina’s met een door Le Doulx opgestelde index. De namen van de kunstenaars zijn door Le Doulx met roze waterverf onderstreept. Behalve de hierboven vermelde twee pagina’s met wapenschilden is het handschrift niet geïllustreerd. Le Doulx heeft zijn handschrift in 1795 aangeboden aan de stedelijke Academie voor Schone Kunsten, opgericht in 1717 en niet afgeschaft bij de ondergang van het Ancien Régime. Na 1795 heeft hij zijn tekst echter nog verder aangevuld en up to date gehouden tot in 1801, op nog 32 ingeplakte bladen en papierstroken verspreid over het handschrift. Vermeldenswaard is nog dat de notitie over Le Doulx zelf van de hand is van zijn vriend Augustinus Baude (200-203). Alles samen bevat het handschrift informatie over 158 Brugse kunstenaars van de 15de tot het begin van de 19de eeuw. Het handschrift van Pieter Le Doulx is samen met het archief van de Brugse Academie in het Stadsarchief terechtgekomen. Sinds 1960 kreeg het inventarisnummer 230 van het archief van de Academie (reeks 409 van het Oud Archief).

Het tweedelige handschrift Levens der Geleerde ende Vermaerde Mannen Der Stad van Brugge De-Welke binnen deselve Stad, ofte in andere Steden ofte Landen hun vermaerd gemaeckt hebben door hunne Geleertheijd, Schriften, ende Wetenschappen, ende daerdoor verdienen een Onsterffelijcken naem, Verrijckt met veel aenmerckelijke Historijsche Aentekeningen, is steeds in het bezit van Pieter Le Doulx gebleven. Hij is er blijven aan werken tot in 1803. In 1808 kwam het terecht in de bibliotheek van Joseph van Huerne, later De Pélichy-Van Huerne. In 1860 werd het verworven door Anselme-Jean vanden Bogaerde . Uiteindelijk werd het handschrift in 1929 door het Brugse stadsbestuur aangekocht te Antwerpen op de veiling De Tavernier van de bibliotheek van J.B. Coppieters Stockhove. Het berustte daarna steeds in de handschriftencollectie van het Stadsarchief (reeks 539 van het Oud Archief) en kreeg in 1984 het inventarisnummer 18. Het eerste volume, in een perkamenten band over karton, meet 22 x 35 cm en telt 525 pagina’s van 20,5 x 33 cm. Vóór de eigenlijke tekst hebben twee vrienden van Le Doulx, Johannes Quicke en Augustinus Baude, elk een lofdicht op de auteur neergepend. Op het einde heeft de auteur nog een index toegevoegd. Daaruit blijkt dat ook dit handschrift een net-exemplaar is, waaraan de auteur echter tot op hoge leeftijd is blijven werken. De 505 pagina’s tekst in het eerste volume zijn aangevuld door de auteur met nog eens 45 verspreid in het handschrift ingeplakte bladen en stroken. Daarnaast heeft Le Doulx nog voor illustraties gezorgd, geen eigen tekeningen, maar vooral ingelaste gravures, meestal portretten van door hem behandelde figuren, maar ook de gravure met het Imago Flandriae van Lubertus Hautscilt (begin 15de eeuw). Het eerste volume bevat 304 levensbeschrijvingen, geïllustreerd met 23 gravures en twee tekeningen. Eén waterverftekening, uit 1801, van de hand van Bernardus Fricx, is een kopie van een nog onbekend portret van Pieter Pourbus van de Spaans-Brugse humanist Juan Luis Vives. Het tweede volume, in een nieuwe perkamenten band over karton, met twee recente schutbladen, meet 21 x 35 cm en telt 534 pagina’s, gevolgd door een niet gepagineerde index van 4 pagina’s. Vóór de eigenlijke tekst is nog een brief van 28 februari 1819 aan de latere eigenaar Van Huerne ingeplakt. De 534 pagina’s zijn aangevuld met 75 verspreid in het handschrift toegevoegde bladen en stroken. In het tweede deel zijn slechts een tiental portretgravures bijgevoegd, maar daarnaast zijn ook nog zes kleine drukwerkjes (overlijdensberichten, brochures) ingelast. Vermeldenswaard zijn nog drie waterverftekeningen die gebaseerd zijn op portretschilderijen van Pieter Le Doulx. Het tweede volume bevat informatie over 534 Bruggelingen of met Brugge gelieerde prominente persoonlijkheden. Alles samen bevat het tweedelige handschrift dus gegevens over 838 Brugse prominenten. In zijn eerste deel probeerde Le Doulx een chronologische lijn te handhaven, in het tweede volume zou hij zich toespitsen op zijn eigen tijd. Deze structuur is nogal los, ook omdat hij zijn tekst steeds bleef aanpassen en bijvullen.  Vooral het tweede volume heeft heel wat schade opgelopen in de Tweede Wereldoorlog. Daarom is het handschrift in 2007 gerestaureerd in het atelier van Marijn de Valk (Middelburg, Nederland) De kogelgaten uit 1944 zijn hersteld, weliswaar met tekstverlies, de band is vernieuwd.

De handschriften van Pieter Le Doulx zijn geen archiefdocumenten in de eigenlijke zin van het woord. Voor de Brugse geschiedenis zijn ze van groot belang. Ze zijn uitstekend leesbaar, dikwijls gebaseerd op authentiek bronnenmateriaal en oudere literatuur. Pieter Le Doulx was geen bijzonder getalenteerd historicus, maar een vlijtige compilator van allerlei gegevens, zonder veel originaliteit. Net daardoor wint zijn werk aan betrouwbaarheid en bruikbaarheid voor de huidige speurders naar historische informatie.