Back to top
Menu

Landmeters tekenden de Steenweg op kaart

Luc Janssens

Macht, grens en geschil hebben vanouds zowel op publiek- als op privaatrechtelijk vlak de inzet gevraagd van beëdigde landmeters als getuigen-deskundigen wanneer er afstanden of oppervlakten moesten worden vastgesteld. De cartografische en niet-cartografische producten die hiervan het resultaat waren, moeten als archiefstukken worden beschouwd. Ze zijn gemaakt ten behoeve van een bepaald doel en danken hun ontstaan aan besluitvormingsprocessen, aan administratief handelen. Ze kunnen een afzonderlijk archiefstuk zijn, maar meestal behoren ze tot een ruimer (administratief) dossier. Onderzoekster Kok definieert cartografische producten als «archivalia die niet in verbale maar in grafische vorm zijn gesteld». Ze onderscheidt kaarten, kaartboeken, bouwtekeningen, profielen, plattegronden, aanzichten en schetsen. Vrijwel altijd zijn archiefkaarten specifiek en beperken ze zich tot een zeer bepaald gebied en thema.

landmeters-tekenden-de-steenweg-op-kaart

De kaart

Bij het in kaart brengen van eigendommen, een grensafpaling of een steenwegontwerp beoogden de landmeters objecten in het landschap picturaal weer te geven om het afgebeelde in zijn context of zijn ruimtelijk kader te plaatsen. Zo werden de belangrijkste gebouwen (kerken, kastelen, molens, hoeven en huizen) meestal in opstand getekend. Op deze wijze werden gebouwen reeds weergegeven op de oudste kaarten uit onze archiefinstellingen. In tegenstelling tot de militaire ingenieurs die reeds op het einde van de 17de eeuw naar een uniforme symbolentaal zochten, dus naar een modernere cartografische weergave, bleven de landmeters tot in de 19de eeuw picturale elementen in hun kaarten gebruiken. Al deze kaartproducten, van grote kaarten tot een ‘A4-tje met één enkel perceel’ ,werden door de landmeters «caerten figurative» (figuratieve kaarten) genoemd. Het opstellen van typologieën van kaarten is dan ook eerder een fenomeen van de huidige tijd, waarbij gebruik wordt gemaakt van huidige inzichten in de historische cartografie. De toenmalige landmeters maakten zich hierover helemaal niet druk.

Donkersloot-de Vrij hanteerde in 1982 een typologie op basis van de inhoud en het doel waarvoor de kaarten vervaardigd waren. Als vierde categorie onderscheidde ze de civiel- en cultuurtechnische kaarten, gemaakt naar aanleiding van de aanleg van steenwegen en kanalen, het uitdiepen van rivieren, het rechttrekken van rivierbochten, de constructie van allerlei kunstwerken zoals bruggen, sluizen, molens enzovoort. Dit was het domein van de land- en edificiemeters en van de militaire ingenieurs (bv. Boulengier in Brabant op het einde van de 17de eeuw).

Naast de picturale weergave van reële objecten in het landschap, maakten de landmeters ook gebruik van een bepaalde symboliek. Bij de weergave van het bodemgebruik gebruikten ze een kleurensymboliek: meestal geel of bruin voor landbouwgrond, licht- of olijfgroen voor weidegrond, licht- of olijfgroen met wijd uit elkaar staande bomen voor fruitboomgaarden, donkerder groen met een dichte inplanting van getekende bomen voor bossen. Afwijkingen in dit kleurgebruik komen evenwel frequent voor.

Sinds het einde van de 17de eeuw, maar vooral vanaf 1704 worden in de Nederlanden steenwegen aangelegd. Hierover schrijft Stefanie Haerynck in haar bijdrage op deze website. De steenwegkaart van Steenbrugge naar Ingelmunster als project of als goedgekeurd traject zou een essentieel onderdeel van het besluitvormingsdossier moeten vormen. Het is opvallend dat de hier besproken kaart in een archief werd aangetroffen waar men ze niet zou zoeken. Een verklaring hiervoor geeft collega Stefanie Haerynck niet. Mij lijkt een verklaring te zijn dat het hier niet om het eindproduct gaat dat aan de instelling die over het octrooi handelde werd overgemaakt. Het ontbreken van een aantal typische elementen eigen aan de 18de -eeuwse kaarten, lijkt deze argumentatie te staven. Naast het grafische aspect bevatten kaarten meestal ook allerlei tekstopschriften die bij de interpretatie helpen. Ik verwijs hier in de eerste plaats naar een titel, waarin de naam van de auteur, zijn beroep, de instelling die hem toestemming verleend had om het beroep uit te oefenen worden vermeld (bijv. Caerte figuratief gemaeckt door mij ondergeschreven gesworen land- en edificiemeter van den geprojecteerden steenwegh van Steenbrugghe naer Inghelmunster…), een legende, de schaalaanduiding, enzovoort. Door het ontbreken van deze elementen lijkt de kaart dan ook niet volledig afgewerkt, al blijft het een belangrijk en mooi document.

De uitvoerder(s)

Voor het tekenen van civiel- en cultuurtechnische kaarten kwamen twee beroepen in aanmerking: de militaire ingenieurs en de land- en edificiemeters.

De militaire ingenieurs waren opgeleid in de militaire academies, die van het Geniekorps in 1713 te Brussel opgericht als (Koninklijke) Militaire Academie der Fortificaties en Mathematica, en die van het Artilleriekorps, na de Oostenrijks-Pruisische oorlog (1756 -1763) te Mechelen opgericht als Keizerlijke Militaire Academie, maar beter bekend als «Mathematicaschool van het koninklijk Artilleriekorps». De ingenieurs van laatstgenoemde academie waren verantwoordelijk voor de kaarten van het Zoniënwoud in 1768 en van de Nederlanden in 1777 onder leiding van graaf de Ferraris.

De beroepsgroep der ‘land- en edificiemeters’ verdient nog enige uitleg. Onder impuls van de Brusselse land- en edificiemeters werd in 1703 gewerkt aan een nieuw reglement dat het beroep een statuut gaf, maar daarnaast ook richtlijnen uitvaardigde hoe het werk diende te gebeuren. Dit reglement werd door koning Filips V op 16 januari 1705 uitgevaardigd. Andere provincies volgden met de publicatie van de tekst, Vlaanderen pas in 1754. In het statuut werd onderscheid gemaakt tussen de landmeter die de vlakke opmeting mocht verrichten, en de edificiemeter die ook kubieke opmetingen mocht uitvoeren, en daarvoor een speciaal examen had afgelegd. Dergelijke opmetingen werden toegepast bij de constructie van huizen (berekening van het benodigde bouwmateriaal, in casu de stenen), bij het bosbeheer (de opmeting van gekapt hout uit bv. het Zoniënwoud) en bij de projectie en de aanleg van steenwegen en kanalen.

Welk was de rol van de land- en edificiemeter in dergelijke steenwegprojecten? Niet alleen moest hij één, meestal twee steenwegtracés aan zijn opdrachtgevers kunnen voorleggen, maar daarnaast was hij ook de man die het kostenplaatje van de voorgestelde projecten diende te becijferen. Hier trad hij dus op als expert: hij berekende ondermeer de benodigde hoeveelheid zand voor de bedding, het aantal kasseien, de oppervlakte en de prijs van de onteigende gronden en eventueel de gronden die in ruil werden aangeboden uit het domein. Soms werd de land- en edificiemeter ook werkleider-opzichter tijdens de aanleg zelf.