Back to top
Menu

Beheer van de Steenweg

Stefanie Haerynck

Het toezicht op de aanleg en op het verdere beheer van de steenweg was de bevoegdheid van twee ambtenaren, een voor het stuk aangelegd door het Brugse Vrije, een andere voor het stuk Kortrijk-Ingelmunster. De respectieve stads- of kasselrijontvanger was verantwoordelijk voor de inkomsten en uitgaven. De grootste verhoopte vorm van inkomsten waren de barrièrerechten die volgens het octrooi mochten geheven worden.

Barrièrerechten

Het was de bedoeling dat een steenweg zelfbedruipend zou zijn. Er werd tol geheven voor de bekostiging van het onderhoud en herstel van een steenweg. Het octrooi liet toe acht barrières op te stellen en er tol te heffen volgens specifieke bepalingen. Voor het traject Brugge-Ingelmunster ging een vierde van die inkomsten naar de stad Brugge en drie vierde naar de kas van het Brugse Vrije. Het was geenszins de bedoeling de stadskas te spijzen met de inkomsten uit de barrièrerechten, wel de leningen terug te betalen en er het onderhoud van de weg mee te betalen.

Kort na de voltooing van het project bracht men zes barrières aan op het nieuw aangelegde traject. De barrière aan de Rabouwenberg (de Zeven Torens) op het stuk Brugge-Steenbrugge werd door de stad Brugge in een afzonderlijke rekening bijgehouden. Deze was al eerder in dienst en maakte geen deel uit van de acht toegestane barrières.

Vier barrières vielen onder het beheer van het Brugse Vrije, namelijk barrière het Oostkampleed aan de kerk in Oostkamp, de Zuutwaere in Waardamme, een op de wijk Egemkapel in Egem en een tussen Ardooie en Meulebeke aan de Veldtmolen. De stad Kortrijk beheerde twee barrières, een net buiten de Brugse poort en een aan de kapel Ten Doorne in Ingelmunster. Later kwam er ook nog den Hille in Zwevezele bij, waar de zijarm van de steenweg, de weg op Tielt, aansloot. De barrière aan de Sint-Katharinakapel in Bavikhove is ook van latere datum.

Deze barrières werden verpacht. Het tolrecht werd via een openbare aanbesteding aan een particulier toegekend. De barrières waren rood en wit geschilderd.

In het octrooi werden de heffingen vastgesteld. Voor elke koets of kar bespannen met één paard werden twee stuivers gevraagd. Als de koets door twee paarden getrokken werd, was de heffing drie stuivers. Elk paard of veulen dat niet bespannen was, gezadeld of niet, belast of onbelast, was goed voor een stuiver. Voor elke koe, stier of kalf of een ander dier met horens rekende de barrièrehouder twee oorden (1 oord = 1/4 stuiver) en voor elk schaap en varken één oord.

Iedereen werd aan deze tolheffingen onderworpen, met uitzondering van de hoogste gezagsdragers, zoals de gouverneur-generaal van de Oostenrijkse Nederlanden, de ridders van het Gulden Vlies, de generale officieren van het leger van de Oostenrijkse Nederlanden, de leden van de Raad van State, de leden van de Privéraad en de Raad van Financiën, de leden van de Grote Raad van Mechelen, de vertegenwoordigers van de Rekenkamer, samen met hun dienaars en wagens, en de officieren en de oorlogstroepen in korps of escorte. Ook personen die materialen voor het herstel van de weg moesten aanbrengen waren vrijgesteld, en wie land bezat aan beide zijden van de weg mocht vrij passeren om zijn grond te gaan bewerken of zijn kuddes te laten grazen. Al wie de barrières probeerde te ontwijken, kreeg een boete opgelegd als hij betrapt werd.

Druk verkeer op de weg?

Een overzicht van de barrière-inkomsten schetst een beeld van het verkeer over een volledig jaar. De drukkere maanden waren de zomermaanden, juli tot september. December en februari waren het rustigst.

Wie of wat reed er over de weg?

Per octrooi werd er een onderscheid gemaakt tussen een charette of tweewielige kar en een chariot. Charettes waren sjezen voor personenvervoer en karren die boeren gebruikten om landbouwgewassen te vervoeren. De chariots of vierwielige karren werden meestal getrokken door vier paarden voor zwaardere ladingen, net als koetsen en de diligence of postkoets. Daarnaast volgden individuele reizigers de weg, gezadeld te paard.

Publieke vervoerdienst

Kort na het voltooien van de steenweg werd er een publieke vervoerdienst ingelegd die tijdens het ‘zomerseizoen’ (van 1 maart tot 30 oktober) een heen- en terugrit tussen Brugge en Kortrijk verzorgde. De aankomst- en vertrekplaats van de diligence in Brugge was herberg de Coorenblomme. De paarden werden gewisseld in Pittem aan herberg de Posterij. Om 5.30 uur vertrok er een koets uit Brugge. Die kwam nog voor de middag aan in Kortrijk, aan herberg het Damberd op de Grote Markt. Vanuit Kortrijk vertrok er om 14 uur een koets richting Brugge. Tijdens de winter vertrokken er tegelijkertijd om 8 uur ’s ochtends een koets in Brugge en een in Kortrijk.

De uitbating van de diligencedienst werd toegekend via aanbesteding. De aannemer genoot het exclusieve recht voor de diligences en koetsen en werd geacht degelijk materiaal ter beschikking te stellen. De passagiers konden hun bagage van minder dan 20 pond gratis meenemen (1 pond in het Brugse Vrije was toen 0,4639 kg.) Vanaf 1 juli 1751 was de uitbater verplicht dagelijks een publieke wagen van Brugge naar Kortrijk en van Kortrijk naar Brugge te laten rijden. Joannes Oosterlinck uit Gent was de uitbater. Het reglement over het vervoer en de betaling werd meermaals bijgesteld als gevolg van onenigheden.

In tegenstelling tot de verwachtingen van Brugge en Kortrijk en hun enthousiasme bleek de publieke vervoerdienst niet echt een succes. De zevenjarige oorlog (1756-1763) bracht in 1757 en 1758 een onderbreking van de handel en de zeevaart met zich mee. Volgens de aannemer was het niet langer rendabel om dagelijks een koets tussen Brugge en Kortrijk te laten rijden. Wellicht was dit voor hem een excuus om niet langer het barrièrerecht te moeten betalen. De stad Kortrijk gaf toe en gaf hem volledige vrijheid voor het organiseren van het vervoer.

In 1789 werd op het landhuis van het Brugse Vrije een volgende verpachting gedaan voor een periode van drie jaar. Ook werd het oorspronkelijke reglement bijgestuurd. Voortaan was de aannemer in de zomerperiode nog slechts verplicht om de twee dagen – in plaats van elke dag – met een koets met zes personen van Brugge naar Kortrijk te rijden. In Kortrijk zou er eveneens om de twee dagen een koets vertrekken om 14 uur. De aannemer kon een tweede koets inleggen indien nodig. In de winter was er enkel nog vervoer op aanvraag.

Andere inkomsten

Naast de inkomsten uit de barrièrerechten en de diligencedienst waren er opbrengsten uit het heffen van boeten, de verkoop van snoeihout van bomen en de verhuur van stukken land langs de weg. Deze inkomsten bleken echter te gering om de balans in evenwicht te brengen. Na de aanleg waren er ook kosten voor het voortdurende onderhoud van de steenweg, de kasseiweg, de zomerwegen, de grachten, de beplanting, de barrièrehuizen, de betaling van het personeel en de administratie.