Back to top
Menu

Rederijkersgilden in Brugge

In de loop van de 15de eeuw ontstonden er in Brugge, net zoals in andere steden van de Lage Landen, verenigingen waarvan de leden toneel speelden voor het publiek en poëzie maakten en voordroegen in eigen kring. Deze verenigingen waren gevormd volgens het model van de bestaande religieuze broederschappen of gilden. Eén van de belangrijkste kenmerken van deze gilden was wel hun kerkelijke verankering als devotionele broederschap.

In het laatmiddeleeuwse Brugge bestonden er twee dergelijke gilden: het H. – Geestgilde, opgericht in 1428, en dat van de Drie Santinnen, in of kort voor 1474 opgericht. In de 17de eeuw ontstond in het naburige Sint-Michiels nog het gilde van het H. Kruis. Rond 1700 zochten de rederijkers van het H. Kruis, hoofdzakelijk Bruggelingen, een onderkomen in Brugge. Deze drie gilden zouden in Brugge blijven bestaan tot in de eerste helft van de 19de eeuw. De rederijkers speelden een belangrijke rol in het culturele leven van de late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.

Het gilde van de Drie Santinnen en zijn cartularium

Kort na zijn stichting heeft het rederijkersgilde van de Drie Santinnen een cartularium laten aanleggen, d.w.z. een perkamenten boekdeel waarin alle belangrijke akten uit het archief van het gilde zouden worden gekopieerd. Het cartularium is bewaard in het Stadsarchief van Brugge (Oud Archief, reeksnr. 390: Drie Santinnen, inv.nr. 1). In het stuk zelf heet het dat het boekdeel alle stukken zou bevatten met betrekking tot alle stichtingen aan het altaar en ten laste van het gilde van de Drie Santinnen, dat gevestigd was in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Het overgrote deel van de teksten in het cartularium heeft dan ook betrekking op de religieuze diensten waar het gilde bij betrokken was en die moesten bijgewoond worden door de leden van het gilde. Veel stukken houden verband met de financiering van deze religieuze diensten door middel van renten op huizen en instellingen.

In elk geval blijkt uit het cartularium dat de gebroeders Colaert en Pieter de Labye in of kort voor 1474 het gilde mee hebben opgericht. In dat jaar stichtten deze twee broers verschillende religieuze diensten in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. In het cartularium heet het gilde of de broederschap voluit “de ghilde van den Drien Santinnen, sinte Maria Magdalena, sinte Katheline ende sinte Barbele diemen houdende es in Onser Vrauwen kerke in Brugghe inden zuudoosthouc vanden ommeganc vander voors. kerke.” Als andere prominente leden en stichters van het gilde vermeldt het cartularium nog de namen van o.a. Bertram Haghe, Petrus de Bliekere, priester en koorkapelaan van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, Maerten en Colaert de Calonne. Het gilde werd geleid door een proost, een deken en enkele zorgers en “oversienders” (toezichthouders).

Oorspronkelijk was het cartularium dus uitsluitend bedoeld voor kopieën van documenten in verband met religieuze diensten en de financiering ervan. Het boekdeel is in gebruik genomen rond 1474, kort na de stichting van het gilde. In de loop van de zestiende eeuw werd het cartularium verder aangevuld met teksten over recent verworven goederen. Helemaal op het einde van het register, op de folia 67 tot en met 77, heeft men ten laatste in 1592 een zeer belangrijke oorkonde toegevoegd, uit het jaar 1494. De kopie werd authentiek verklaard door de Brugse stadsgriffier Philips van Belle, die overleed op 5 september 1592. Deze laatste tekst is gekopieerd in een handschrift dat zeer waarschijnlijk dateert van het laatste kwart van de zestiende eeuw. Het is de enige tekst in het cartularium die informatie bevat over de rederijkersactiviteiten van het gilde.

De teksten in het cartularium zijn uiteraard door verschillende handen gekopieerd. De eerste kopiist, actief vanaf ca. 1475 en zeker tot in 1483, kopieerde in een littera cursiva en een littera hybrida de teksten op de folia 2 v. tot en met 21 v. Onderaan deze bladzijde begon dan een 16de-eeuwse hand, in een littera cursiva formata , tot op f. 53 r. Deze hand heeft het cartularium zeker aangevuld tot in 1520. Vervolgens, op de folia 54 r. tot 60 r., kwam er een derde hand, wiens jongste tekst dateert van 26 januari 1548. Eén oorkonde, gedateerd op 17 november 1554, is gekopieerd door een vierde hand (f. 60 r. – 61 r.). Een volgende kopiist kopieerde daarna nog eens drie teksten, waarvan de jongste dateert van 16 november 1563 en de oudste van 20 september 1558. Op de overblijvende folia (f. 67-77 v.) heeft men waarschijnlijk rond 1590 nog de zeer belangrijke oorkonde van 1494 gekopieerd. Het schrift van de 16de-eeuwse kopiisten kan steeds als een littera cursiva formata worden omschreven. Vooraan, op f. 2 r., bevindt zich nog een zestiende-eeuwse inhoudsopgave, met aanvullingen tot in de zeventiende eeuw en achteraan, op f. 80 v., een overzicht van verscheidene inkomsten van het gilde op basis van een aantal stichtingen, in twee handen (eind vijftiende en eerste helft zestiende eeuw).

Met andere woorden: het cartularium van het gilde van de Drie Santinnen is aangevat in het laatste kwart van de vijftiende eeuw, maar het dateert in hoofdzaak uit de zestiende eeuw. Het bevat hoofdzakelijk informatie over de organisatie en de financiering van de religieuze activiteiten van het gilde. De ene 15de-eeuwse oorkonde waarin sprake is van rederijkersactiviteit is pas een kleine eeuw later in het cartularium gekopieerd.

Het cartularium van de Drie Santinnen: overige uiterlijke kenmerken

cartularium03Dit boekdeel dankt zijn bekendheid vooral aan de materiële vormgeving ervan. Slechts in een paar gevallen bevatten boekdelen, handschriften, registers en cartularia van het Brugse stadsarchief opmerkelijke voorbeelden van boekillustratie. De miniatuur met de Drie Santinnen, op f. 1 v. is van bij de aanvang van het cartularium in het boekdeel aangebracht. Het cartularium is trouwens rond 1475 in zijn geheel als een middeleeuws handschrift geconcipieerd. De liniëring in bleke, violet-roze inkt vindt men o.m. terug in verschillende handschriften van ca. 1470-1480. Ook de boekband en zijn versiering, hoewel erg gehavend, zijn typisch voor laatmiddeleeuwse handschriften.

De versiering van de band is identiek op voor- en achterplat. Op elk plat is door middel van drie filets en aaneengesloten driehoekige draakstempels een rechthoek afgelijnd, waarin eveneens door middel van drie filets ruitvormige vlakken zijn aangebracht, met daarbinnen losse leliestempels. Deze leliestempels zijn ook op elk plat vijf keer buiten de rechthoek aangebracht, naast de vijf ribben van de rugzijde. Het boekdeel is rond 1475 ingebonden, toen het nog volledig of grotendeels onbeschreven was. De liniëring, waarschijnlijk de foliëring, en zeker ook de illustratie, dateren van vóór de kopiëring van de teksten. Deze manier van werken is voor wat inbinding, illustratie en foliëring betreft, ongewoon voor middeleeuwse handschriften, maar waarschijnlijk niet uitzonderlijk voor archiefdocumenten zoals cartularia.

De bewaarde miniatuur met randversiering is van een zeer goede artistieke kwaliteit. De eigenlijke miniatuur beslaat de halve bladspiegel. Links voor de toeschouwer staat de gekroonde H. Catharina in een blauw-grijs gewaad met haar attributen: het zwaard in de linkerhand en achter haar het wiel. Links van de H. Catharina, vóór het zwaard, ligt keizer Maxentius met in zijn linkerhand een scepter. Met de rechterhand trekt de heilige het kleed op, terwijl ze met dezelfde hand een (gebeden)boek vasthoudt. De H. Maria-Magdalena, in een groen bovenkleed, is in profiel afgebeeld, terwijl ze haar attribuut, de zalfpot, in de linkerhand voor zich uithoudt. Rechts voor de toeschouwer is dan de H. Barbara in een blauw gewaad met haar attributen afgebeeld: de martelaarspalm in de linkerhand, achter haar de toren. Net als de H. Catharina houdt ze haar boek vast in haar bovenkleed dat ze met de rechterhand enigszins heeft opgetrokken. De achtergrond waartegen de figuren zijn geschilderd is verdeeld in twee vlakken: onderaan een soort balustrade, afgedekt door een gordijn in rood met gouden rankwerk, waarboven een zeer schematische afbeelding van een landschap met twee heuvels en een stadssilhouet. De randversiering, vooral links en ook een weinig bovenaan rechts aangebracht, voorzien van gestileerde acanthusbladeren in blauw en goud, met een weinig rood, een enkel vogeltje, en verder allerlei gestileerde bloemen en planten in de kleuren blauw, groen en goud op een ongekleurde grond, moet ca. 1470-1480 worden gedateerd. Maar ook de uitwerking van de miniatuur verwijst naar dezelfde periode.

cartularium04

Het gilde van de Drie Santinnen heeft er dus kort na zijn stichting, rond 1475, zorg voor gedragen dat zijn documenten zouden worden gekopieerd in een prestigieus cartularium. Dit cartularium kreeg alle kenmerken van een luxueus laatmiddeleeuws handschrift. Oorspronkelijk waren de meeste bladzijden nog onbeschreven. Het heeft een goede eeuw geduurd voor het boekdeel volledig met teksten was gevuld. Pas in het laatste kwart van de zestiende eeuw kwam men ertoe ook een tekst uit 1494 op te nemen in verband met de rederijkersactiviteiten van het gilde. Daardoor is het beeld dat uit de teksten in verband met het gilde naar voren komt eenzijdig religieus en financieel gekleurd. De ene tekst uit 1494 toont echter aan dat het gilde van de Drie Santinnen toen al een belangrijke rol speelde in het literaire en culturele leven in Brugge.

Betr. het cartularium publiceerde N. GEIRNAERT, “De miniatuur met de Drie Santinnen. Een nieuwe datering van het cartularium van de Brugse rederijkerskamer van de Drie Santinnen,” in: Brugs Ommeland, 23 (1983), p. 243-248. Het cartularium is al vermeld door L. GILLIODTS – VAN SEVEREN, Inventaire des archives de la ville de Bruges. Section première: Inventaire des chartes. Introduction, Brugge, 1878, p. 29 en R. A. P(ARMENTIER), in: Tentoonstelling van miniaturen en boekbanden, Brugge, 1927, p. 82, nr. 93, steeds met een verkeerde datering. Samen met het ondertussen verworven archief van de rederijkerskamer van de Drie Santinnen is het stuk geïnventariseerd door A. SCHOUTEET, “Inventaris van het archief van de Brugse rederijkersgilden van de H. Geest, van de Drie Santinnen en van het H. Kruis op het Stadsarchief van Brugge,” in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis “Société d’ Emulation” te Brugge, 114 (1977), p. 361-388 (zie p. 368). De akten van het cartularium zijn opgenomen in de regestenlijst van Schouteets inventaris (p. 372-388). Na vergelijking van Schouteets regesten met de tekst van de akten bleek het noodzakelijk om nieuwe regesten op te maken. Deze regesten worden hieronder gepubliceerd samen met een facsimile van het cartularium.