Brugge had de voorbije 200 jaar een rijke lokale pers. Sommige kranten schreven vanuit een sterke katholieke, socialistische, liberale of Vlaamsgezinde overtuiging. En ook landbouwers, ambachtslui, middenstanders en de pioniers van de haven van Zeebrugge drukten hun eigen bladen.
De 19de eeuw was de kranteneeuw bij uitstek, met vele titels en heftige journalistiek. Na 1918 verschraalde het aanbod en stonden lokale kranten iets minder centraal in het maatschappelijke leven. Over dit Brugse krantenlandschap en de veranderingen die er plaatsvonden gaat deze bijdrage. Over lokale of regionale periodieke publicaties die in Brugge werden uitgegeven. We laten de excentrieke voorlopers uit de 17de eeuw even terzijde, en beginnen dit overzicht op het einde van de 18de eeuw.
De (on)mogelijkheid van een neutrale krant
Kranten informeren en opiniëren en beide functies zijn niet steeds in evenwicht. Bijna twee eeuwen lang zagen in Brugge één of meer neutrale, onafhankelijke kranten het licht. Deze kranten, die eerder informeerden dan opinieerden, stonden op goede voet met de opeenvolgende lokale besturen en hielden zich ideologisch min of meer op de vlakte. Dit was het geval voor de Gazette van Brugge in de eerste helft van de 19de eeuw en voor het Brugsch Handelsblad in de 20ste eeuw. In de tweede helft van de 19de eeuw liepen de ideologische spanningen en de taalstrijd zo hoog op dat voor een onafhankelijke stem geen plaats was.
Joseph Bogaert (1752–1820) stond aan de wieg van de Gazette van Brugge. Alles begon tijdens de eerste Franse bezetting, 1792–1793, toen hij het Vaderlandsch Nieuwsblad uitgaf, een fel blad voor een felle tijd, een spreekbuis voor wie in Brugge de revolutie genegen was. Toen de Fransen in 1794 opnieuw onze gewesten veroverden en nu ook annexeerden, kwam Bogaert op 28 juni 1795 opnieuw met een ‘gazette’ op de proppen, de Brugsche Gazette, reeds in 1797 omgevormd tot de Gazette van Brugge. Het ging om meer dan nieuwe namen, want anders dan het Vaderlandsch Nieuwsblad stelde deze krant zich neutraal, maar gezagsgetrouw op. De censuur was nooit ver weg en Bogaert slaagde erin zijn weerzin voor de uitwassen van de revolutie weg te poetsen. Ook in de Hollandse tijd (1815–1830) en lange tijd na de Belgische Onafhankelijkheid (1830) bleef de Gazette de enige onafhankelijke, lokale krant die regelmatig uitkwam. De familie Bogaert bleef vanuit haar vaste stek in de Kuipersstraat een halve eeuw aan het roer. Op het einde van 1845 nam Louis Bernard Herreboudt (1803–1874) deze krantentitel over en groeide de Gazette van Brugge hoe langer hoe meer uit tot een katholiek blad, in haar laatste jaren, van 1900 tot 1914 en vervolgens in 1918–1919, zelfs tot officieel partijorgaan.
1848 en de volgende jaren waren scharnierjaren. De revolutie in Frankrijk in 1848 deinde uit in België en zorgde ervoor dat het kiespubliek werd uitgebreid en dat kranten, door het wegvallen van de zegelbelasting, democratischer werden. Bovendien maakte het unionisme plaats voor ideologische partijvorming, als eerste geformaliseerd door de liberalen met de oprichting van de Liberale Partij in 1846, met haast onmiddellijk een Brugse afdeling of Association libérale. Het bewogen wedervaren van de Gazette van Brugge in die jaren geeft aan hoe een onafhankelijke koers onhoudbaar werd. Toen Louis Herreboudt in 1845 de krant overnam, voer hij een neutrale koers. Vanaf 1847 liet de Gazette liberale sympathieën doorschemeren, werd vervolgens weggedreven door conservatieve liberalen (‘de pronkappels van het verbasterd liberalismus’) en in 1849, door de weliswaar heftige Benoit Beeckman (1789–1865), een ‘gemaskerde priesterlyke gazette’ genoemd, en ging dan vanaf 1850 openlijk de klerikale toer op.
In de beginnende jaren 1900 was er weer ruimte voor een onafhankelijke, neutrale stem in het Brugse perslandschap en het was opnieuw de familie Herreboudt die daartoe op 23 juni 1906 een nieuwe krantentitel lanceerde: Brugsch Handelsblad. Initiatiefnemer Maurice Herreboudt (1880–1957) hing zijn voetbalschoenen bij Cercle Brugge aan de haak en stapte als krantenman in de voetsporen van zijn grootvader en vader, de uitgevers van de Gazette van Brugge van 1845 tot 1914/1918–1919. Het weekblad komt nog steeds elke week uit, aanvankelijk op zaterdag, nu op vrijdag. De familie Herreboudt bleef eigenaar en drukker van de krant tot 1989, toen het Roeselaarse mediabedrijf Roularta het blad overnam.
Het Brugsch Handelsblad kon zich stevig vestigen en zijn neutrale positie, uitgesproken aandacht voor illustraties én een focus op sport zorgden voor steeds hogere oplages. Zijn leidende positie kwam enkel na de Tweede Wereldoorlog even in gevaar. Tijdens de oorlog bleef het Handelsblad immers verschijnen, waarbij de redactie werd overgenomen door het collaborerende DeVlag. Na de bevrijding werden de persen stilgelegd en liep de hoofdredacteur een veroordeling op. De familie Herreboudt ging vrijuit, maar het oorlogsgebeuren maakte de nieuwe start van het Brugsch Handelsblad bijzonder lastig. Precies in die jaren stak het Woensdagblad het Brugsch Handelsblad naar de kroon. Dit was eveneens een onafhankelijk weekblad voor Brugge en het omliggende, opgericht in 1936. Het Woensdagblad werd in 1946 Brugsche Courant en Woensdagblad, en vanaf 1950 Brugsche Courant en hield, na een uitputtende en weinig smaakvolle concurrentiestrijd met het Brugsch Handelsblad, in 1958 op te bestaan. Nog andere initiatieven werden ontwikkeld, maar raakten nauwelijks van de grond, zoals De Weekpost van Brugge, in maart 1945 boven de doopvont gehouden, maar drie nummers later al ten grave gedragen. Toen de mediamaatschappij Roularta in 1968 het Burgerwelzijn opkocht en degradeerde tot een gratis advertentiekrant, bleef het Brugsch Handelsblad als enige neutrale, regionale krant in Brugge over.
Door de explosieve groei van gratis huis-aan-huisbladen en andere evoluties in het medialandschap kwam in de jaren 1980 ook het Brugsch Handelsblad in ademnood. En het was precies Roularta dat opnieuw een beslissende rol speelde. Het Brugsch Handelsblad werd in 1989 door de Roeselaarse maatschappij overgenomen en ondergebracht in de Krant van West-Vlaanderen. Binnen deze koepel hebben ook andere West-Vlaamse regionale kranten onderdak gevonden, wat vanaf 1989 aanleiding gaf tot elf verschillende edities. Enkel het Brugsch Handelsblad, De Zeewacht, Het Wekelijks Nieuws en het Kortrijks Handelsblad behielden hun titel en ook hun lezers. Zo gaf bij een enquête in 1995 ruim de helft van de ondervraagde lezers aan reeds meer dan 20 jaar abonnee te zijn. Bovendien verhindert deze persconcentratie niet dat het Brugsch Handelsblad met zijn redactie verankerd blijft in de Brugse binnenstad. Krant en redactie zijn vandaag de levende getuigen van meer dan tweehonderd jaar regionaal krantenbedrijf in Brugge.
Ideologisch gekleurd, in het Frans of in de volkstaal
In het midden van de 19de eeuw was de ideologische kleuring van de lokale pers een feit. De tegenstelling katholiek versus liberaal vertaalde zich in 1837 in de oprichting van de Le Nouvelliste du Nord/Le Nouvelliste des Flandres (opgevolgd 1848 door La Patrie) en van de Journal de Bruges. Ze vormden de dragende krachten van een politieke en maatschappelijke tegenstelling. Bovendien werden kranten ingezet in de taalstrijd. Tot 1840 beleden Brugse kranten het unionisme, tegen 1845 waren de keuzes gemaakt en vanaf 1849 was het niet langer houdbaar geen kleur te bekennen. Lokale en nationale politiek, in het bijzonder de ideologisch gekleurde onderwijswetten van de jaren 1870 en 1880, zorgden voor een polemische journalistiek en vormden een voedingsbodem voor steeds nieuwe titels die vaak geen lang leven waren beschoren.
De Nieuwe Gazette van Brugge ging in 1814 van start, met de steun van de geestelijkheid, en legde het fundament voor een uitgesproken katholieke krant in de 19de eeuw. De naamswijziging in 1829, Standaerd van Vlaenderen, wijzigde niets aan de uitgesproken katholieke toon. ‘Grondhertiglyk, zonder de minste geveynsheyd, vastegekleefd … aen het katholiek geloof’, zo luidde het in 1842. Eén van de belangrijkste medewerkers van de Nieuwe Gazette en van de Standaerd, althans in de beginjaren, was Felix De Pachtere (1783–1849), een goede vriend van de ultramontaanse traditionalist Leo de Foere en vanaf 1832 drukker van het nieuwe opgerichte bisdom Brugge.
In 1837 kwam dan de Nouvelliste du Nord, nog in het eerste jaar omgevormd tot Le Nouvelliste des Flandres, de katholieke pers in Brugge versterken: een dagblad, Franstalig en mikkend op de conservatieve katholieke hogere kringen en middengroepen. Le Nouvelliste in het Frans en de Standaerd in de volkstaal bleven tijdens hun bestaan twee zijden van een medaille, met een zelfde uitgever en een nauwe samenwerking op financieel en redactioneel vlak. De Franstalige poot werd in 1848 herdoopt tot La Patrie. Deze katholieke Franstalige krant genoot ook nationaal aanzien en kon rekenen op de medewerking van het Belgische episcopaat, in het bijzonder van de Brugse bisschop Jean-Baptiste Malou, en van katholieke politici. Adolf Duclos was gelegenheidsmedewerker, maar alles draaide rond eigenaar-uitgever-redacteur Amand Neut (1812–1884).
De jonge Neut, afkomstig van Moorsele, scherpte zijn pen en overtuiging bij Gentse katholieke kranten, als journalist, vervolgens ook als eigenaar. In 1851 nam hij in Brugge de Standaerd van Vlaenderen en La Patrie over. “Il est plus méritoire de fonder un bon journal que de construire une cathédrale”, is een uitspraak uit die tijd die volledig opgaat voor het denken en handelen van Neut. Ook zijn aandeel in de organisatie van de Katholieke Congressen van Mechelen (1863-1864) en de daaruit ontstane Bond van Katholieke Kringen getuigen van zijn ijver om vanuit een politiek georganiseerd katholicisme het liberalisme te bestrijden. “Wy zyn Katholyk, wy zyn Belg” stelde Neut. Vanuit een loyauteit tegenover de Belgische staat en grondwet van 1831 was hij er, in tegenstelling tot de ultramontaanse katholieken, van overtuigd dat de scheiding van Kerk en Staat de katholieken alle kansen bood. Kansen waarvoor moest worden gestreden, en in die strijd namen kranten een belangrijke plaats in. In Brugge ging het de katholieken alvast voor de wind. In 1876 diende de Liberale Partij die in 1854 de volstrekte meerderheid had gehaald, plaats te ruimen voor een katholiek bestuur onder leiding van Amedée Visart de Bocarmé (1835–1924). La Patrie overleefde de Eerste Wereldoorlog en ging op een weliswaar meer bescheiden niveau verder tot in 1940.
De liberale beweging was als eerste tot partijvorming overgegaan. In 1846 ontstond in Brugge een liberale kiesvereniging. Journal de Bruges (1837–1953), enkele jaren eerder opgericht, werd hun krant. De Journal zette zich af tegen de vlakke berichtgeving in de Gazette van Brugge en wilde een moderne krant zijn van de ambitieuze liberale en Franstalige burgerij in Brugge en de provincie. De ondertitel ‘Politique, Science, Industrie’ hoewel slechts eventjes in gebruik, geeft aan dat dit een krant was voor een nieuwe wereld. Ook de uitgeverij, met vrouwen aan het roer, vormde een stijlbreuk. Kort na de oprichting nam Caroline Boussart (Caroline Popp, 1808–1891) de krant van haar man over. Ze bleef als vrouw de krant leiden tot haar overlijden en werd opgevolgd door haar dochters Antoinette en Nelly. Bovendien openden zij de kolommen van Journal de Bruges voor de Brusselse Marguerite Coppin (1867–1931), lerares Frans binnen de Engelse kolonie in Brugge en auteur van de verboden roman Le troisième sexe. Coppin was een vroege voorvechtster van de vrouwenemancipatie en van gelijke rechten tussen man en vrouw en verwekte schandaal in Brugge door als vrouw op de fiets door de stad te rijden. Het was duidelijk dat de Journal rond 1900 eigenzinnig zijn weg zocht, los van de Brugse Liberale Vereniging. Vandaar dat deze Vereniging in 1901 een nieuwe spreekbuis lanceerde: Le Réveil de Bruges et de la West-Flandre. Net zoals bij de katholieke Franstalige kranten had Journal de Bruges bovendien meer bescheiden, volkstalige broers en zussen gekregen. Zo bezorgde uitgever Popp achtereenvolgens Het Recht (1869–1876) en De Stembus (1876–1881). De Vlaamse taalbeweging kreeg overigens vroeg een stem vanuit liberale hoek.
Na het hoofdstuk ‘Popp’ werd de liberale pers in Brugge gereorganiseerd. Liberale kopstukken stichtten in 1908 een Naamloze Vennootschap die Journal de Bruges overnam en opnieuw in het gelid bracht. De nv deed een beroep op de directie en de redacteur van Le Réveil de Bruges, die meteen ophield te bestaan. De invoering van de Algemeen Enkelvoudige Stemplicht (1918) had intussen het politieke landschap grondig hertekend. Daar kon ook deze lokale liberale krantenherstructurering niet tegen op. Het bereik van Journal de Bruges verschrompelde en de krant kwam vanaf 1937 nog enkel uit op donderdag en zondag. In 1953 vielen de persen definitief stil en de bescheiden Courrier de Bruges hield verder de Franstalige, liberale krantentraditie in Brugge staande.
Journal de Bruges had meer dan een eeuw het Brugse perslandschap gekleurd en heeft daarmee de langste staat van dienst. De jongere, meer radicale liberale loot, L’Impartial de Bruges (1844–1873), hield het niet langer dan een generatie uit. Dit dagblad werd gedrukt door en was in bezit van de familie Bogaert. Stichter Alphonse Bogaert (1821–1869), zoon van Joseph, hield zich op binnen de jonge liberale burgerij in Brugge. Met L’Impartial gaf hij in het midden van de 19de eeuw stem aan dit vooruitstrevende liberalisme van de ‘libéraux honnêtes’. De krant nam bijgevolg afstand van kiesvereniging en dus ook van Journal de Bruges, van deze ‘doctrinaires de la coterie’. Maar aan deze beginselvastheid kwam op een verrassende manier een einde in de jaren 1870 toen Leon Bogaert, zoon van de stichter Alphonse, van zijn krant een katholiek strijdblad maakte met als medewerker onder meer Guido Gezelle (1830–1899). Gezelle had zich eerder, in de jaren 1864–1870, onder verschillende schuilnamen, ten volle in de strijd met de liberale pers geworpen via ‘zijn’ weekblad ’t Jaer 30, politike wegwyzer voor treffelyke lieden.
Ook Burgerwelzijn begon in het midden van de 19de eeuw als liberaal strijdblad, maar gericht naar Nederlandstalige lezers. Drukker Jan Fockenier (1818–1909) en redacteur A.J. Boeteman sloegen daartoe op 21 december 1850 de handen in elkaar. Vele volkstalige, geëngageerde bladen die in die jaren werden opgestart, hielden het onder de voortdurende aanvallen van de Gazette van Brugge al vlug voor bekeken. Dit was onder meer het geval voor De Nijverheid (1846; Jan Antoon De Jonghe) en Het Brugsche Vrije (1848; Benoit Beeckman). Burgerwelzijn hield wel stand, maar veranderde het geweer van schouder. Fockenier nam alle teugels in handen, Boeteman trok zich terug en de krant werd een uitgesproken neutraal informatieblad, met een Vlaamse ondertoon en met veel advertenties. In 1896 verscheen het begrip ‘Aankondigingsblad’ voor het eerst in de ondertitel. De oplage groeide spectaculair en na de Tweede Wereldoorlog beschikte Burgerwelzijn in zijn drukkerij in de Zilverstraat over geavanceerde persen. Vandaag overleeft deze krant als een gratis en aan huis bedeeld advertentieblad, uitgegeven door Roularta. De naam Burgerwelzijn bleef enkel tot 2002 behouden, met name als Streekkrant Burgerwelzijn.
Na de Eerste Wereldoorlog en het doorvoeren van de Algemeen Enkelvoudige Stemplicht werd de Belgische Werklieden Partij/Socialistische Partij een brede volkspartij. Dit gebeurde in Brugge vanuit een socialistische Gemeenschappelijke Actie met vakbond, partij en ziekenkas, én een weekblad. Dit weekblad, Werkerswelzijn, met als eerste ondertitel ‘Socialistisch Weekblad voor het arrondissement Brugge’, verscheen voor het eerst in 1901. Gentse persen zorgden voor het drukwerk, maar beleid en redactie verbleven in het lokaal Werkerswelzijn in het Kuiperstraatje (Kleine Kuipersstraat) in Brugge. Na de Eerste Wereldoorlog groeide Werkerswelzijn onder leiding van de jonge Achiel Van Acker (1898–1975) uit tot een volwaardig weekblad. In 1932 vormde Van Acker dit weekblad om tot Vlaams Weekblad, dat door zijn zoon Frank verder werd uitgebouwd. Vanaf 1954, toen voor een groot krantenformaat werd gekozen, werd het weekblad opnieuw, zoals in prille beginjaren, in Gent gedrukt. Wellicht is het geen toeval dat het Vlaams Weekblad ophield te bestaan in 1992, ook het overlijdensjaar van Frank Van Acker.
De Brugse krantenwereld
Vanaf de 19de eeuw groeide en varieerde het lokale krantenaanbod en nam de impact van de pers op het maatschappelijke leven hoe langer hoe meer toe. In de Franse tijd werd slechts één krant (én een advertentieblad) geduld. De Provinciale almanak van 1837 somt er drie op (Gazette van Brugge, Standaerd van Vlaenderen, en L’indicateur; ook Journal de Bruges werd in dit jaar opgericht). Vanaf het midden van de eeuw, onder meer met het wegvallen van de zegelbelasting vanaf 1848, was het hek van de dam. De Provinciale almanak van 1878 somt 18 ‘gazetten’ op. Toen op het einde van die eeuw hoe langer hoe meer ‘nationale’ kranten zich op de markt begaven, liep het lokale krantenaanbod terug. In 1935 somt het Adresboek van West-Vlaanderen nog steeds 12 dag- en weekbladen op met zetel in Brugge. Na de Tweede Wereldoorlog verschraalde het aanbod tot enkele titels; vandaag is het Brugsch Handelsblad het enige te betalen Brugse weekblad.
Opvallend bij de 18 titels uit 1878 is dat ze bijna allen het werk waren van afzonderlijke drukkers en/of uitgevers. Kranten vormden een belangrijk segment van het lokale typografische bedrijf. De stijging van het aantal titels verliep parallel aan de toename van de drukkerswerkplaatsen in de stad. Tot 1830 waren een zevental ateliers actief en dit aantal was in 1900 opgelopen tot 33. De 19de- en 20ste-eeuwse werkplaatsen behoorden bijna zonder uitzondering tot het kleinbedrijf. Zo telde in 1896 de nijverheidstelling (intra muros) 27 drukkerijen met 238 arbeiders. De mechanisatie nam hand over hand toe, maar tot aan de Eerste Wereldoorlog stond het handwerk centraal. Omstreeks 1800 namen metalen drukpersen de plaats in van houten persen en in 1868 deed de stoomkracht ook in de Brugse drukkerswereld zijn intrede. Zetmachines (linotype en monoline) waren rond 1900 alom in gebruik in de krantenwereld in Brussel en Antwerpen, in mindere mate in Gent en Luik, en niet in Brugge. Ook nieuwe drukprocédés met achtereenvolgens de cilinder- en de rotatiepers, vooral toegespitst op een meer rationele krantenproductie, lijken slechts traag hun weg naar Brugse werkplaatsen te hebben gevonden. Na de Tweede Wereldoorlog pakte het Burgerwelzijn uit met het feit dat het weekblad werd gedrukt op de grootste rotatiepers in de provincie.
De ideologische kleuring van de lokale pers maakte, zeker in de 19de eeuw, dat de zakelijke en inhoudelijke kanten van het krantenbedrijf in elkaar overvloeiden. Krantenmannen en –vrouwen waren bijgevolg vaak politiek actief en maatschappelijk geëngageerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor Bernard Minnebo (1867–1919) en Camille Moeyaert (1868–1946), twee iconen van de Christene Volkspartij. Minnebo doorliep als wees een beroepsopleiding en ging vervolgens als letterzetter bij de Gazette van Brugge aan de slag. Hij sloot zich aan bij de door priester Daens geïnspireerde Christene Volkspartij, in Brugge getrokken door priester Florimond Fonteyne. In 1898 en in 1910/1911 werd Minnebo uitgever van de christendemocratische bladen Het Recht en De Volkseeuw, beide gedrukt in de werkplaats van Camille Moeyaert langs de Spiegelrei. Drukker Moeyaert was hoofdredacteur geweest van de Gazette van Brugge maar verliet deze krant om een drukkerij te beginnen die zich sterk toelegde op daensistische bladen en strijdliteratuur (Het Vrije Woord (1898–1914), Het Recht (1898–1914), De Volkseeuw (1911–1914, 1919–1921)).
De vroegste kranten, tot ongeveer het midden van de 19de eeuw, brachten overwegend algemeen en internationaal nieuws. Van ‘echte’ journalistiek was er nauwelijks sprake, wel werd er gretig overgenomen uit internationale bronnen. Zo waren de bladen die in de Franse Tijd verschenen, tot 1815, voor hun kopij aangewezen op de Franse pers. Niettemin zorgden allerlei korte berichten, advertenties en ingevulde vacatures voor een lokale kleur. Toen in de jaren 1840 het unionisme werd verlaten, vormden kranten een instrument bij uitstek in het ideologische bekvechten en in de taalstrijd. Lokale en nationale thema’s waren nu niet langer weg te slaan uit de krantenpagina’s. Op zoek naar een ruim lezerspubliek gingen lokaal en regionaal trouwens nauw samen, wat zich vertaalde in titels en ondertitels: ‘Gazette van Brugge en van het Departement der Leye’, ‘Journal de Bruges et de la province’, ‘De stad Brugge: weekblad voor Westvlaenderen’. Tezelfdertijd kwamen de grote Brugse titels ook tegemoet aan de lezers op zoek naar nationaal en internationaal nieuws. Daar kwam op het einde van de 19de eeuw verandering in, toen een massapers met goedkope nationale kranten zich succesvol in de markt plaatste: De Gentenaar in 1879, de Vooruit in 1884 en Het Laatste Nieuws in 1888. Landelijke dagbladen die onder meer door de opname van regionaal nieuws, lokale titels wegdrukten, was een tendens die zich ook in de 20ste eeuw onverminderd verder zette.
Wel werd de nieuwsgaring in de vorige eeuw breder, onder meer met meer aandacht voor sport. Tot in de eerste helft van vorige eeuw was er bovendien plaats voor literaire fictie, vaak toegankelijke romans die als reeks werden gepresenteerd en de lezers aan de krant vastzogen.
De meeste titels kwamen als weekblad uit. Slechts enkele titels konden de ambitie van dagblad waarmaken, een krant die zes maal per week uitkwam. In 1832 ging de Standaerd van Vlaenderen, enkele maanden als dagblad de deur uit, twaalf jaar vroeger dan Vlaemsch België (°1844, Brussel), vaak aangehaald als het eerste Nederlandstalige Vlaamse dagblad. De Gazette van Brugge, met haar lange staat van dienst, kwam nooit meer dan 3 keer per week uit. Dit geldt ook voor het Burgerwelzijn, behalve een korte dagbladperiode in 1894–1895. Het waren vooral Franstalige kranten zoals L’Impartial de Bruges (1847–1873), Journal de Bruges (1837–1914) en La Patrie (1848–1914) die zich de status van dagblad aanmaten. Beide laatstgenoemden kwamen opnieuw uit na de Eerste Wereldoorlog, maar dan met een meer bescheiden verschijningsfrequentie. In 1913 verscheen La Patrie driemaal per week, tweemaal vanaf 1921, vanaf 1926 (tot 1944) als ‘hebdomadaire catholique’. Journal de Bruges kwam na de Oorlog nog enkel op donderdag en zondag/maandag uit. In het begin van de 19de eeuw werden kranten in een quarto-formaat gestopt. De zegelbelasting die met formaten rekening hield, speelde daarin een rol. Tegen het midden van de 19de eeuw was het grote krantenformaat een feit. De zegelbelasting was verleden tijd en ook technische innovaties maakten die doorbraak mogelijk. “Ce nouveau journal sera imprimé sur grand format”, zo kondigde de Nouvelliste du Nord, een krant in klein formaat, in 1848 het eerste nummer van La Patrie aan.
Hoe kranten een groeiend lezerspubliek voor zich wonnen, is moeilijk te reconstrueren. Oplagecijfers zijn fragmentair en vaak onbetrouwbaar. Bovendien is het niet steeds duidelijk of aantallen betrekking hebben op abonnees, losse verkoop of beide. De losse verkoop was bovendien bijzonder gevoelig aan persgevoelige onderwerpen, zoals in 1868 toen de zogenaamde ‘affaire Sint-Denijs’ resulteerde in een losse verkoop van 2.000 nummers voor ’t Jaer 30. De Gazette van Brugge was de leidinggevende krant in de eerste helft van de 19de eeuw en telde toen tussen de 100 en 300 abonnees. Na 1840 gingen meer kranten van hand tot hand, weliswaar gespreid over vele titels. Wellicht telden de oplagen zelden meer dan 1.000 exemplaren. Dit gold niet voor het Burgerwelzijn, een krant met een bijzonder breed bereik, dat vóór 1914 op 13.000 exemplaren zou zijn gedrukt. In het interbellum namen de nationale Nederlandstalige kranten een hoge vlucht, van ca. 228.000 exemplaren in 1920 tot ca. 677.000 in 1940. Ook de Brugse weekbladen haalden in de vorige eeuw meerdere duizenden exemplaren, Werkerswelzijn 4.500 in 1928, Burgerwelzijn 28.000 in 1952, het Vlaams Weekblad 41.000 in 1972.
Colofon
Deze tekst werd geschreven door Ludo Vandamme in 2014 naar aanleiding van de digitalisering van de oorlogskrant Stadsbode. Deze tekst is ook opgenomen in de digitale publicatie Stadsbode voor Brugge en omliggende: een Brugse oorlogskrant, 1917–1919.
Met dank aan: Marc Carlier, Hedwig Dacquin, Jean Herreboudt, Johan Van Eenoo en Hilde Van Parys.