Back to top
Menu

Rombout de Doppere (Brugge, circa 1432 – 8 juni 1502)

Hendrik Callewier

Familie en opleiding

Rombout de Doppere werd circa 1432 in Brugge geboren. Hij was de zoon van Jan de Doppere (+ 1497) en Cornelie Govaert. Zijn vader was een vrij rombout-de-doppere03vermogende ambachtsman. In 1473 maakte hij als ‘vinder’ deel uit van het bestuur van het oude grauwwerkersambacht (bontwerkers). Antheunis de Doppere, zoon van Jan en een van de broers van Rombout, was ‘vinder’ van hetzelfde ambacht in 1483 en 1488. In de 16de eeuw speelde de familie nog een belangrijke rol in het Brugse ambachtsmilieu. Eind 16de eeuw emigreerden enkele familieleden naar Antwerpen, en in de 17de eeuw vinden we de familie terug in Diksmuide. Een van de laatste telgen van de familie in het Brugse was Philips de Doppere, kapitein van de cavalerie, schepen en burgemeester van het Brugse Vrije tussen 1607 en 1629.

Wellicht genoot Rombout de Doppere een eerste opleiding in een Brugse parochieschool, of ging hij in de leer bij een priester. Zelf schrijft hij dat hij vanaf circa 1444-1445 verbonden was aan de Sint-Donaaskerk. Mogelijk studeerde hij toen aan de kapittelschool, als voorbereiding op zijn universitaire studie. Die universitaire studie moet wellicht in Parijs gesitueerd worden circa 1450. De Doppere wordt in diverse bronnen aangeduid als magister in artibus. Deze betiteling wijst op een studie aan een artes– of letterenfaculteit, maar niet noodzakelijk op het behalen van het magistersdiploma.

Kerkelijke loopbaan

In 1457 ging de kerkelijke loopbaan van Rombout de Doppere van start. Die speelde zich volledig af in de Sint-Donaaskerk. Op 14 februari werd hij kapelaan aan het altaar van Sint-Katharina. Als bedienaar van deze kapelanie extra chorum (buiten het koor) was hij enkel gehouden enkele vaste missen te vieren, deelname aan de koordienst werd niet verondersteld. Zijn benoeming had hij te danken aan de familie Van der Banc. Als nakomelingen van de stichter van deze kapelanie bezaten zij het benoemingsrecht. Op het moment van zijn benoeming was Rombout de Doppere niet tot priester gewijd. Dat gebeurde pas enkele maanden later. Op 26 juni droeg hij zijn eerste mis op aan het hoogaltaar van de Sint-Donaaskerk.

Op 7 augustus 1469 kreeg Rombout de Doppere een bijkomende functie in de Sint-Donaaskerk: hij werd capellanus prochie, een soort onderpastoor. In 1474 kreeg De Doppere het aan de stok met de eigenlijke pastoor. Die kon het niet verkroppen dat zijn parochianen liever bij De Doppere dan bij hem zelf te biecht kwamen. Ondertussen had De Doppere op 22 december 1470 zijn kapelanie geruild voor een andere in de Onze-Lieve-Vrouwekapel. Aan deze kapelanie was de verplichting verbonden om dagelijks een mis op te dragen. De kapelanie was pas gesticht door de vrouwe van Varsenare, die ook het benoemingsrecht bezat. De Doppere zou dit beneficie behouden tot 17 november 1501. De gezondheidstoestand van de bejaarde De Doppere moet op dat moment al sterk achteruit zijn gegaan. De reden om zijn kapelanie op te geven was dus wellicht ouderdom en/of ziekte. Ter compensatie werd De Doppere de kosterij van de Onze-Lieve-Vrouwekapel in de kapittelkerk toegewezen. Dit beneficie bezorgde De Doppere een bescheiden inkomen, wellicht zonder tegenprestaties. Lang zou hij het ambt echter niet waarnemen, want op 8 juni 1502 verwisselde hij het tijdelijke voor het eeuwige. Een kanunniksambt heeft De Doppere, in tegenstelling tot wat bepaalde auteurs beweren, nooit verworven.

Notaris en secretaris

Rombout de Doppere bekleedde het ambt van openbaar notaris en was bovendien gezworen notaris van de officialiteit van Doornik. Ten laatste in 1464 bezat hij de keizerlijke machtiging om als notaris op te treden, en vanaf 1487 ook de duurdere pauselijke machtiging. Hij was de belangrijkste notaris in Brugge tijdens de tweede helft van de 15de eeuw. Hij huurde een ‘scryfcamere’ of scriptorium op de Burg, het centrum van schrijfactiviteit in de stad.

Een van de meest belangrijke akten die hij verleed was ongetwijfeld de translatie van de relikwieën van het oude naar het nieuwe Sint-Ursulaschrijn in het Sint-Janshospitaal. Verder maakte De Doppere akten op voor diverse kloosters, waaronder dat van Sint-Trudo, voor de kartuizers, de kartuizerinnen, voor de Brugse kerken, voor de familie Adornes en voor diverse ambachten (visverkopers, smeden, librariërs…). Rombout de Doppere kreeg herhaaldelijk opdrachten van het bestuur van de stad Brugge en het Brugse Vrije in de periode 1477-1500. Zo inventariseerde hij in 1483 de inhoud van de koffers van de overleden hertogin Maria van Bourgondië.

Zeker in de periode 1482-1491 was Rombout de Doppere als secretaris in dienst van Gillis de Baerdemakere. Deze Brugse minderbroeder was vanaf 3 april 1476 tot aan zijn dood op 28 maart 1494 hulpbisschop van het bisdom Doornik, met de titel van Sarepta, en residerend te Brugge. In zijn kroniek laat De Doppere zich erg lovend uit over De Baerdemakere, die als suffragaan-bisschop fungeerde gedurende het zogenaamde ‘Schisma van Doornik’. Tijdens dit conflict waren er meerdere prelaten die de bisschopszetel ambieerden en daarbij weinig stichtend gedrag vertoonden, tot grote ergernis van De Doppere. In zijn kroniek velt hij een vernietigend oordeel over deze op geld beluste geestelijken. De Doppere trad ook op als testamentuitvoerder van enkele geestelijken van de Sint-Donaaskerk. Hij speelde daarnaast een actieve rol bij de vestiging in 1486 van de zusters van het Gemene Leven uit Biervliet in Moerkerke (Sarepta- of Sint-Elisabethklooster).

Auteur

Slechts twee werken van De Doppere bleven bewaard. Het bekendste is wellicht het zogenaamde ‘Vademecum voor de Jeruzalemvaarder’ uit 1491. Het tweede, gedeeltelijk overgeleverde werk van De Doppere is zijn kroniek of ‘dagboek’ over de periode 1482-1498. In tegenstelling tot het ‘vademecum’ schreef De Doppere dit op basis van zijn eigen ervaringen. De kroniek bestond uit vier delen, maar enkel de laatste twee bleven bewaard. Het derde boek werd opgenomen in de ‘Excellente cronike’ van Vlaanderen. In de bibliotheek van Douai vinden we het terug in handschrift. Rombout wordt er verkeerdelijk als ‘Roelant’ aangeduid. Aan dit handschrift werden ook twee gedichten toegevoegd, die wellicht niet aan De Doppere mogen toegeschreven worden. Een bewerkte versie van het derde boek verscheen in de gedrukte editie van de ‘Excellente cronike’ van Vorsterman uit 1531. Het vierde deel van de kroniek bleef bewaard in een 16de-eeuwse Latijnse vertaling en bewerking door Jacobus Meyerus. Deze kroniekschrijver slaagde er tot zijn grote spijt niet in de eerste twee boeken terug te vinden. Nicolaas Despars heeft zich enkele decennia later voor zijn kroniek waarschijnlijk wel op het volledige werk van Rombout de Doppere gebaseerd.

Mogelijk legde Rombout de Doppere zich na het overlijden van zijn broodheer Gillis de Baerdemakere meer toe op literaire activiteiten. In een akte van 21 december 1494 wordt hij vermeld als lid van de rederijkerskamer van de Heilige Geest.

Overlijden en nalatenschap

Op 8 juni 1502 overleed Rombout de Doppere op een leeftijd van circa 70 jaar. Nog dezelfde dag werd zijn lichaam processiegewijs naar de Sint-Donaaskerk gebracht en op het kerkhof begraven. De relatief bescheiden uitvaart ging gepaard met vigiliën en koorgezang. Rombout de Doppere had geen directe nakomelingen. De nalatenschap werd verdeeld onder zijn zus Antoinette en zijn neven (de kinderen van zijn broer Antheunis). Beide partijen kregen de helft van de goederen toegewezen. Uit de beknopte staat van goed blijkt dat Rombout niet onbemiddeld was: hij bezat onder andere twee huizen. Het ene, genaamd ‘ten Hoorne’, was gesitueerd in de ‘Ghelthuustraete’ (tegenwoordig Geldmunstraat nr. 15). Het andere stond voor het klooster van de minderbroeders, in de ‘Freren muerstraat’ (wellicht ter hoogte van huidig adres Park 6) en had diverse achterhuisjes en een poortje in de Waalsestraat. Van een huis in het Eekhoutstraatje, bij de Oude Gentweg, vermeld in 1494, is er dan geen sprake meer. Verder bezat hij twee grondrenten en wat zilverwerk. Zijn bibliotheek telde 57 boeken.