Martine De Reu
Een geestelijke uit Noord-Frankrijk
De avibus werd geschreven door Hugo de Folieto. Deze auteur werd in de buurt van Amiens geboren rond 1100 in een bescheiden adellijke familie, die de benedictijnerabdij van Corbie als leenheer had. Rond zijn twintigste ‘bekeerde’ hij zich en trad in te Saint-Laurent-au-Bois te Heilly (eveneens in de buurt van Amiens). Deze religieuze gemeenschap was kort daarvoor, tussen 1104 en 1115, gesticht door de eremijt Olricus (Oury). Het ontstaan van deze nieuwe communauteit past in de eremitische beweging van de 12de eeuw, toen vele spirituele leiders volgelingen rondom zich verzamelden om samen een godvruchtig en ascetisch leven te leiden. Dikwijls betrof het spontane stichtingen, waarbij men in de eerste plaats het enthousiasme hoger inschatte dan organisatievormen. Volgens Hugo de Folieto leefden de eerste leden van zijn klooster zeer sober, maar legden ze geen gelofte van gehoorzaamheid af aan de spirituele leider, noch een gelofte waardoor ze zich voor hun hele leven verbonden aan het klooster. Handenarbeid vormde de enige bron van inkomsten. Het spreekt vanzelf dat vele van dergelijke gemeenschappen geen lang leven beschoren was. Slechts door de bescherming van invloedrijke clerici en leken en door de acceptatie van organisatievormen konden dergelijke kernen van religieus leven hun stichter overleven.
Olricus verzamelde zijn volgelingen op een terrein dat toebehoorde aan de abdij van Corbie. De stichting werd officieel erkend door Godfried, bisschop van Amiens (1104-1115) en ontving giften van graaf Thibaut van Heilly. Zoals gebruikelijk leidden de officiële erkenning en de begunstiging met giften tot institutionalisering. De jonge gemeenschap nam de regel van Augustinus aan en de leden leefden als kanunniken. Dit betekent dat zij een gemeenschappelijk godgewijd leven leidden, maar tevens openstonden voor de spirituele noden van leken in hun omgeving. De priorij bestond uit kanunniken en conversen (lekenbroeders en lekenzusters). Deze laatsten kregen een meer beperkte religieuze opleiding en werden vooral ingezet voor de landbouwactiviteiten en voor het gasthuis dat verbonden was aan de priorij.
Bloeiende gemeenschap
In 1132 was de gemeenschap van Saint-Laurent-au-Bois in die mate gegroeid dat overgegaan kon worden tot de stichting van een afhankelijk klooster: Saint-Nicolas de Regny. Hugo de Folieto werd aangesteld als de eerste prior van deze nieuwe stichting. Zijn faam groeide gestaag en zo gebeurde het dat hij in 1149 vanuit de abdij Saint-Denis (bij Reims) het verzoek ontving om er abt te worden. Hij wees deze uitnodiging evenwel af, daar hij, naar eigen zeggen, de armoede van Saint-Laurent verkoos boven de rijkdom van Saint-Denis. Na het overlijden van Olricus (1153) werd Hugo de Folieto de tweede prior van het moederhuis, Saint-Laurent-au-Bois. Hij vervulde deze functie tot aan zijn dood, 7 september 1172/3.
Hugo de Folieto wordt beschouwd als een goede administrator, die de wereldlijke goederen van de priorijen tegenover andere instellingen verdedigde. Hij deed dit onder meer door een cartularium samen te stellen, waarin hij alle oorkonden van Saint-Laurent-au-Bois verzamelde. Daarnaast probeerde hij eveneens de levenswijze van de communauteit vast te leggen in een coutumier, dat vandaag verloren is. Naast deze eerder ‘praktische’ geschriften is Hugo de Folieto eveneens de auteur van diverse moraaltheologische traktaten, waaronder De claustro animae en De avibus de meest bekende en verspreide zijn. Uit het aantal bewaarde exemplaren van zijn teksten kan men afleiden dat de kanunnik in de middeleeuwen een gewaardeerde auteur was.
‘Eenvoudige dingen over subtiele zaken’
In zijn geschriften is Hugo de Folieto in de eerste plaats een spirituele leidsman en geen geleerde professor. Hij gaat niet in op de grote heilswaarheden of theologische debatten, maar probeert via allegorieën zijn toehoorders te ‘stichten’. Zijn publiek bestaat in de eerste plaats uit mede-kanunniken;De avibus is evenwel opgedragen aan een lekenbroeder, met name aan Rainerus, een voormalige ridder, die waarschijnlijk op latere leeftijd toetrad tot de orde. In diverse orden werden speciale inspanningen gedaan om deze groep van conversen op een aangepaste wijze te instrueren in het christelijke geloof en gedrag. Zo schrijft Hugo de Folieto in de proloog van De avibus:
Daar ik voor de ongeletterde moet schrijven (bedoeld worden hier mensen die geen Latijn kennen zoals bv. lekenbroeders en lekenzusters), mag de vlijtige lezer zich niet verwonderen dat ik, ter stichting van de ongeletterde, eenvoudige dingen zeg over subtiele zaken.
Bovendien werd het traktaat door talloze miniaturen verlucht, want, schrijft opnieuw Hugo de Folieto: Wat het schrift (of de Schrift) betekent voor de geleerden, betekent het beeld voor de eenvoudigen van geest.
Ook de cisterciënzerorde, een gretige afnemer van handschriften met de De avibus-tekst, besteedde speciale aandacht aan de instructie van lekenbroeders. Zo vermeldt Isaac de Stella dat de preken heel eenvoudig moeten zijn op belangrijke feestdagen, wanneer ook de lekenbroeders, die normaal op buitenhoven werken, de plechtige misviering bijwonen. Het is niet uitgesloten dat op deze momenten preken geheel of gedeeltelijk in de volkstaal uitgesproken werden.
Ook in de periode voor ca 1100 besteedde men aandacht aan de religieuze instructie van leken, maar vanaf de 12de eeuw worden duidelijk op een meer systematische wijze diverse handboeken en verzamelingen ontwikkeld om efficiënter voor bepaalde doelgroepen te preken, waaronder de illiterati, de ongeletterden. In het cisterciënzermilieu zien we aldus de opkomst van exemplaverzamelingen. Exempla zijn korte verhaaltjes die een uiteenzetting of een aansporing in een preek op een eenvoudige, vaak grappige, manier illustreren. Deze verhaaltjes zorgen ervoor dat de aandacht niet verslapt tijdens de preek en aldus de boodschap beter wordt overgebracht en uiteindelijk ook beter gememoriseerd. De bekendste exemplaverzameling ontstaan in het cisterciënzermilieu was deze van Caesarius van Heisterbach (ca. 1180-ca. 1240/45). Uiteraard werden exempla reeds occasioneel vroeger gebruikt, wij vinden ze o.m. terug in de preken van Gregorius de Grote (ca 540 – 604).
Naar de natuur
In De avibus wordt een ander procédé toegepast om de christelijke leer op een aangepaste wijze toegankelijk te maken voor de ongeletterden. In dit werk wordt uit natuurfenomenen geput om via gelijkenissen christelijke waarden en normen mee te geven. Niet minder dan 27 vogels, twee bomen en twee winden moeten aan de lekenbroeders de geheugensteunen bieden om de christelijke aansporingen beter te memoriseren.
Dat De avibus in de eerste plaats moraal-didactisch van aard is, blijkt uit de bronnen waaruit Hugo de Folieto putte. Net zoals voor de preken is de belangrijkste bron uiteraard de bijbel (slechts vijf vogels komen niet voor in de bijbel) en daarna de kerkvaders zoals Gregorius de Grote (Moralia in Job enHomilia in evangelia), Cassiodorus (Expositio psalmorum), Hieronymus (Commentarii in Matthaeum), Ambrosius (Hexameron) en Beda Venerabilis (In Tobiam). Pas in laatste instantie komen ontleningen uit de Etymologiae van Isidorus van Sevilla en uit Hrabanus Maurus (De natura rerum) voor.
Een passage uit een sermoen van Mauritius van Sint-Victor (tweede helft 12de eeuw) illustreert duidelijk de inhoudelijke en intentionele verwantschap tussen preken en het traktaat De avibus. In het begin van zijn sermoen voor OLH-Hemelvaart schrijft de kanunnik:
Er wordt gezegd dat de gier, omdat hij hoog in de ijle lucht vliegt, een lijk beneden van verre ziet liggen en hij duikt er in snelle vaart naar toe. De gier verbeeldt aldus Christus […]
Dezelfde beeldspraak vinden we enige decennia eerder terug bij Hugo de Folieto onder cap. 43 dat over de gier handelt. In beide gevallen dient de specifieke wijze waarop de gier op zijn prooi jaagt, als aanknopingspunt om op een eenvoudige wijze te illustreren hoe Christus de mensheid redt.
De aanpak van Hugo de Folieto kreeg navolging, o.m. bij de mendicantenorden. Deze ‘nieuwe’ orden, die het nog meer dan de reguliere kanunniken als hun taak beschouwden om leken te onderwijzen in het christelijke geloof, zetten de traditie om materia praedicabilis overzichtelijk te verzamelen verder. Zo stelde de franciscaan Marcus van Orvieto in de late 13de eeuw de Liber de moralitatibus samen. Dit was een gemoraliseerde encyclopedie specifiek voor predikanten geredigeerd. Deze vonden hier niet enkel allegorieën voor vogels, maar konden tevens inspiratie putten uit het voorkomen en de aard van planten, vissen, zoogdieren, stenen enz.