Back to top
Menu

Bijzonderheden van het middeleeuws Latijn

Marc Van Uytfanghe

Het middeleeuws Latijn (dat veel ruimer is overgeleverd dan de selectief bewaarde klassieke teksten, m.a.w. het beste en het minder goede) is zeer verscheiden, want de auteurs zijn grootgebracht met zowel de bijbel, de liturgie, de kerkvaders als de klassieke schrijvers. Het dualisme tussen de eenvoudige bijbels-vertellende stijl en de meer klassiciserende schrijftrant komt tot evenwicht in de 12de eeuw, maar dan komt een nieuw dualisme opzetten, nl. filosofische abstractie t.o.v. literatuurstricto sensu. Tussen bv. de metrische gedichten enerzijds en bepaalde stukken in ‘gelatiniseerd Romaans’ anderzijds, bestaat een hele variëteit aan vormen en stijlen (de sermo mysticus, de ambtelijk-juridische taal, de ritmische poëzie, enz.). Het middeleeuws Latijn heeft zijn normen, maar die konden dynamisch evolueren. Wij kunnen hier uiteraard slechts beknopt de voornaamste grammaticale en stilistische kenmerken aangeven.

Sinds de 3de/4de eeuw zijn de belangrijkste veranderingen in de uitspraak gerealiseerd (zij het dan met regionale verschillen, zoals ook het klassiek Latijn die kende) : ae en oe klinken als e (in feite al sinds het begin van de keizertijd), c(k), g en ti worden anders gearticuleerd in bepaalde posities (caelum = [t]chelum, gerere zoals in het Frans gérergratia =  gra[t]sia), u = v klinkt als v in de moderne talen, deh wordt niet meer uitgesproken.

De gewijzigde fonetica beïnvloedt niet zelden de schrijfwijze (bv. celum voor caelumcicius voor citius), vooral in de vroege middeleeuwen ook onder de vorm van foute correcties (men weet het niet goed meer : bv. praetium i.p.v. pretiumhabire i.p.v. abire). De middeleeuwse kopiisten gebruiken ook meer k of chvoor c (bv. charitas) en maken vaak het onderscheid i/j.

Het lexicon van het middeleeuws Latijn erft het klassiek en oudchristelijk vocabularium en neemt menige ‘volkslatijnse’ term over (bv. caballus > Fr. cheval, naast equus), maar voegt ook nieuwe betekenissen toe (bv. comes, nu ook ‘graaf’ > Fr. comte) en creëert zelf veel nieuwe woorden via voor- en achtervoegsels (bv. infirmaria, hospitaal; depauperare, verarmen; circumstantia, omstandigheid) en door ontlening aan de volkstalen (bv. feodum, ‘leen’).

De morfologie is vrij stabiel (behalve in vroegmiddeleeuwse ‘protoromaanse’ teksten), met beperkte wijzigingen inzake buigingsuitgangen (bv. comparatief op –i in de ablatief : a fortiori), getal (bv. nu ookangustia > Fr. angoisse, voorheen meestal angustiae), geslacht (bv. dorsus naast dorsum > Fr. le dos), vervoeging (bv. fugire naast fugere > Fr. fuirmirare naast mirari > Spaans miraramatus fui naastamatus sum > Fr. je fus aimé; idem met amatus fuissem naast amatus essem > Fr. que je fusse aimé).

De (morfo)syntaxis is ingrijpender gewijzigd. Diverse onderscheiden vervagen : tussen de trappen van vergelijking (bv. soms saepius = saepedilectissimus = dilectus), tussen wederkerig en niet wederkerig (se, sibi, suus/eum, ei, eius), tussen aanwijzende voornaamwoorden (hic, iste, ille, ipse, waarvan de laatste twee soms quasi-lidwoorden zijn geworden), tussen ‘of’ en ‘en’ (vel en aut kunnen ook ‘en’ betekenen), tussen richting en vaste plaats (in + accusatief/ablatief), tussen tijdstip en duur (ablatief/accusatief), tussen eenmalig feit en duur of herhaling in het verleden (perfectum/imperfectum). Bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden (met ook hier ille en ipse voor de 3de persoon) worden frequenter uitgedrukt dan in het klassiek Latijn.

De regels inzake het gebruik van de naamvallen zijn in het algemeen minder strak geworden. Naast de losse ablatief (met soms hetzelfde onderwerp als in de hoofdzin) vindt men ook de losse accusatief en zelfs nominatief. Niet-klassieke genitieven komen voor (bv. wendingen uit de bijbel : viri sanguinum ;in saecula saeculorum), maar anderzijds vervangt men graag de genitief door een afgeleid adjectief (bv.dies dominicus > Fr. dimanche voor dies Domini). Voorzetselconstructies winnen veld op de absolute naamvallen (bv. dare ad, gaudere de, gloriare in, misereri super) en verruimen hun betekenisveld (bv. proom reden of doel uit te drukken, in + ablatief ook de wijze, het middel e.d.m., per ook het handelend voorwerp > Fr. par).

Dit gegeven maakt overigens deel uit van een bredere analytische tendens van de taal, met verschijnselen als de comparatief met magis (> Spaans mas) en plus (> Fr. plus) , pleonastische ‘hulpwerkwoorden’ (bv. dicere coepit = dixit; … ut venire deberet = ut veniret), indirecte vraagzinnen ingeleid door si (dic mihi si…> Fr. dis-moi si), de courante vervanging van de infinitiefzin door een completiefzin met quod, quia, quoniam (= ‘dat’) + indicatief of conjunctief. Het voegwoord quod (> Fr.que) wordt  ‘universeel’ (naast dico quod, ook bv. timeo quod voor timeo ne, ita quod naast ita ut) en verschijnt in nieuwe samenstellingen (bv. [pro] eo quod > Fr. parce que). Quatenus en qualiter + conjunctief kunnen ut vervangen, ut non duikt dan weer op in negaties i.p.v. neDum heeft vaak de waarde van cum.

De regels van de consecutio temporum en van het gebruik van de indicatief en de conjunctief zijn versoepeld (bv. de expressievere conjunctief plusquamperfectum i.p.v. imperfectum; de indicatief in de indirecte vraag). Het gebruik van de infinitief is losser (bv. da mihi comedere), het participium praesens wordt nog couranter dan in het klassiek Latijn (met ook bijbelse pleonasmen als respondit dicens), hoewel de ablatief van het gerundium dezelfde waarde kan hebben (bv. praedicando circuit = praedicans circuit). Voor het verbod doet men graag beroep op noli + infinitief.

De (nevenschikkende) woordorde benadert soms die van de Romaanse volkstalen (maar dat is lang niet de regel). De stijl van het middeleeuws Latijn is niet zelden ‘uitgesponnen’ (met omschrijvingen en pleonasmen, en vaak niet te vertalen ‘stopwoorden’ als at, autem, enim, nam, sed, vero, enz.). Maar, zoals reeds aangestipt, blijft het middeleeuws Latijn zeer verscheiden. Hoe dan ook, een handboek (bv. Goulet & Parisse) en een specifiek woordenboek (bv. Niermeyer) zijn onontbeerlijk om middellatijnse teksten correct te vertalen en te interpreteren.