Back to top
Menu

Het aardse en hemelse Jeruzalem voor joden, christenen en moslims

Piet Leupen

Jeruzalem is een heilige stad voor drie wereldgodsdiensten. Dit heeft alles te maken met het ontstaan en de ontwikkeling van het beeld van het hemelse Jeruzalem.

Het visioen van Ezechiël

Wanneer precies dat beeld ontstond is onduidelijk. Zeker bestaat het in de periode van de Babylonische ballingschap van de Judaeërs (586-538 v.Chr.). De Babyloniër Nebukadnezar liet een grote groep vooraanstaande joden naar het gebied van Eufraat en Tigris deporteren.  Daar kreeg de priester Ezechiël visioenen van een herbouwde stad Jeruzalem met haar tempel. Hij schildert een hemelse stad, waarin Jahweh woont. Nadat hij de omtrekken van de stad met zijn poorten heeft beschreven, zegt hij aan het slot van zijn visioen: ‘Voortaan heet de stad: ‘De Heer is daar!’’(Ezech. 48:35)

Er wordt in het Oude Testament blijkbaar een verband gelegd tussen het aardse Jeruzalem en wat we ons hierboven of hierna moeten voorstellen. In het jodendom wordt zelfs gezegd dat hetrombout-de-doppere08 hemelse Jeruzalem gebouwd is naar het voorbeeld van het aardse Jeruzalem, omdat God zoveel van het aardse Jeruzalem houdt. In het christendom werd dit ten tijde van de kruistochten, zoals we nog zullen zien, omgedraaid: het aardse Jeruzalem was gebouwd naar het voorbeeld van het hemelse Jeruzalem.

In het Hebreeuws betekent heilig (kadosj): het afgezonderde, het andere. Dat wat zich onderscheidt van het wereldlijke, het profane. Het is een ruimte die in direct verband kan worden gebracht met God of de goden. De nabijheid van het goddelijke geeft voor gelovigen ook de stad waarin zich die heilige ruimte bevindt een aparte status. De gelovige ziet meer dan een aardse stad van steen en hout; hij ziet tegelijkertijd de meerwaarde ervan. In die aardse stad zijn voor de gelovigen van de drie grote godsdiensten talloze aanknopingspunten met het heilige, niet alleen concrete plekken, maar ook de vele mythen rond die plekken.

De terugkeer en de bouw van de tweede tempel

Pas met de terugkeer van de Judaeërs naar Jeruzalem en de bouw van de tweede tempel komen we op vaste grond. We weten dat met toestemming van de Perzische koning Cyrus, die de Babyloniërs verslagen had, een belangrijke groep Judaëers uit de Babylonische ballingschap (538/7 v.Chr.) terug kon keren  – volgens het bijbelboek Ezra 2:64-67 alles bijeen 42.360 personen. Daarna begonnen zij in 515 met de opbouw van een nieuwe tempel, die overigens lang niet zo mooi was als de eerste tempel van koning Salomo. Er ontstaan vervolgens in Jeruzalem interne problemen, over de positie van later terugkerenden, over gemengde huwelijken en over de economie. Na de bouw van de tempel komt de profeet Ezra met de Wet van Mozes naar Jeruzalem; het volk wordt weer tot deze wet verplicht. Wanneer dat allemaal geregeld is en de cultus en de Thora (de eerste vijf boeken van het Oude Testament) weer zijn ingevoerd komt de stadhouder Nehemia (445-433 v.Chr.) naar Jeruzalem, om de veiligheid van Jeruzalem te garanderen door een grote stadsmuur te laten bouwen en tegelijkertijd om cultische en sociale misstanden te verhelpen. De heiligheid van de tempel kan niet gegarandeerd worden als de stad niet beveiligd is.

De tweede tempel nam een veel belangrijkere plaats in het leven van het volk in dan de eerste tempel, omdat hij het godsdienstige en rituele centrum werd van alle joden, zowel van de Judaeërs, als van die in de diaspora. Uit alle landen stroomden er pelgrims naartoe. In de daaropvolgende eeuwen worden nog belangrijke werkzaamheden aan de tempel verricht. Het allerbelangrijkste moment was ongetwijfeld de groots opgezette reconstructie van Herodes de Grote. Het project werd in 20 v.Chr. begonnen en het meeste werd in tien jaar tijd voltooid. De verdere afwerking duurde nog jaren.

De tempel werd bezocht door een grote schare pelgrims, vooral tijdens de joodse feesten. Flavius Josephus schat het aantal op drie miljoen, maar dat is overdreven; misschien is dit wel het Zicht op de tempel van Salomo en de H. Grafkerk in Jeruzalem (inc. 2559)totale aantal joden dat in de antieke wereld leefde. Ze bleven voor langere tijd en hun bezoeken betekenden een belangrijk economisch voordeel voor de stad. De Misjna (de commentaren op de Thora, circa 200 verzameld en gecodificeerd) beschrijft de tocht van de pelgrims met Pinksteren.
De hele wereld was als het ware omheen de tempel en Jeruzalem gegroepeerd. Zelfs na de vernietiging van de tweede tempel door de Romeinen in 70 na Chr. moedigden de wijzen de bedevaart naar Jeruzalem aan als een middel om sterke banden te smeden tussen de verschillende gemeenschappen van de diaspora en het Palestijnse jodendom. Het gevoel van de noodzaak om op de plaats van de tempel te bidden bleef vele generaties na de vernietiging ervan bestaan. Altijd leefde bij vrome joden het verlangen om deze plaats te bezoeken en er te bidden, speciaal op het Loofhuttenfeest. Pas sinds de Zesdaagse Oorlog (1967) is dit weer mogelijk.

Het jodendom zonder tempel

De tempel van Herodes hield het dus uit tot 70 na Chr., toen hij door Titus’ legioenen verwoest werd. Deze apocalyptische ramp was veroorzaakt door een opstand tegen de Romeinen. Onder Bar Kochba (132-135 na Chr.) werd nogmaals een poging ondernomen om het Romeinse juk af te schudden. De Romeinse keizer Hadrianus verwoestte toen de oude stad en bouwde op de ruïnes een nieuwe, Romeinse kolonie: Colonia Aelia Capitolina. De toegang tot de stad werd voor joden (en joodse christenen) verboden.

De rabbijnen uit de eerste en tweede eeuw na Chr., geconfronteerd met het verlies van de tempel, begrepen dat die op een of andere manier vervangen moest worden. Een verplaatsbaar heilig centrum, dat én de tijd én de plaats heiligde, kon evengoed in ballingschap dienstdoen, maar mocht geen gevaar betekenen voor de altijddurende betrokkenheid op Jeruzalem. Op ingenieuze wijze verbonden zij de sjabbat met de tempel door op deze dag min of meer dezelfde rituele handelingen die in de tempel plaatshadden, toe te passen. Daardoor bouwden zij een heilige ruimte en creëerden zij een heilige tijd in de beslotenheid van hun eigen huis. De sjabbat werd zo dus een verkleind spiegelbeeld van de tempel. Het Pesach-feest is met zijn Séder-avond dé sjabbat bij uitstek. Bij het slot van die avond grijpen de joden hun bekers voor de laatste toast, kijken elkaar in de ogen en zeggen: ‘Het volgend jaar in Jeruzalem’ en drinken daar vervolgens op.

Het aardse en hemelse Jeruzalem

Het is het joodse paasfeest geweest, gevierd in die beslotenheid van het eigen huis, dat maakte dat het aardse Jeruzalem als heilige stad in de gedachten van de joden bleef voortbestaan. Maar het aardse Jeruzalem was zeker géén voorafschaduwing van het hemelse Jeruzalem. Het jodendom kent naast de aardse, heilige stad wel een hemels Jeruzalem: dat is door God gebouwd, maar daalt niet af op aarde. Rabbi Jochanan (eerste eeuw na Chr.) zegt het met de volgende woorden: ‘Daarom vind je het Jeruzalem hierboven gebouwd naar het model van het Jeruzalem hierbeneden. Aangezien God zoveel van Jeruzalem hierbeneden houdt, bouwde hij een ander Jeruzalem hierboven.’

De aardse stad diende als model voor de hemelse stad. De derde en laatste tempel (die van de Eindtijd) zal niet door mensenhanden gebouwd mogen worden: dat doet God zelf.
In de tijd van grote messiaanse verwachtingen, vanaf de tweede eeuw v.Chr. tot het einde van de eerste eeuw na Chr., zijn er joodse stromingen geweest die dicht aanleunen of zelfs overeenkomen met wat in de Openbaring van Johannes – in essentie ook een joodse Apocalyps – staat over het hemelse Jeruzalem dat wel op aarde nederdaalt. In een tijd van zulke verwachtingen groeit blijkbaar ook het aantal mythen rond de aardse stad Jeruzalem.

De verwoesting van de tweede tempel in 70 en vervolgens van Jeruzalem in 135 leidde naar een nieuwe en ditmaal vele eeuwen durende intensivering van deze oriëntatie. Hoe meer men zich bewust was van de onmogelijkheid ooit nog eens Jeruzalem te betreden, hoe sterker de droom en de mythe. Telkens wanneer de stad in de handen van een nieuwe heerser kwam, flakkerde de hoop op, om iedere maal gelogenstraft te worden. Verlossing voor Israël was niet mogelijk zonder de vestiging van een joodse heerschappij over Jeruzalem.
Op 7 juni 1967 namen de Israëli’s de oude stad in. Voor velen in Israël werd de weder-inbezitname van de Klaagmuur gezien als een gebeurtenis uit de geschiedenis van God met Zijn volk. Ook werd de continuïteit van de toenmalige generaties met het verleden hersteld en zelfs gesacraliseerd. Er kwam een hernieuwde belangstelling op gang voor de godsdienst en voor het verleden, waardoor een proces van re-sacralisering van de heilige stad Jeruzalem plaatsgreep. Natuurlijk moeten deze concepties vooral in verband gebracht worden met de orthodoxen en religieuze zionisten en niet met de overgrote meerderheid van de bevolking van Israël. Maar aangezien het aantal orthodoxe Israëliërs nog steeds groeiend is en daarmee ook hun politieke invloed, krijgt het Israëlische nationalisme steeds meer religieuze trekken. Een ontwikkeling met niet-onschuldige consequenties.

Het christelijke Jeruzalem

De kerkvaders van de christelijke kerk hadden aanvankelijk niet veel op met Jeruzalem. Die stad bestond in hun ogen eigenlijk niet meer, ze was door keizer Hadrianus in 135 verwoest. In de brieven van Paulus lijkt het aardse Jeruzalem ook al niet meer mee te tellen. Christenen hebben wel een Jeruzalem, maar dat is de hemelse stad van het bijbelboek Openbaring, niet het Jeruzalem hierbeneden. Die hemelse stad heeft niets van doen met de aardse stad, zij is een ideale afspiegeling van de kerk van Christus. De kerkvaders Hiëronymus (circa 347-420) en Augustinus (354-430) zaten op deze lijn. Augustinus plaatste kanttekeningen bij het toenemend verlangen van veel christenen om naar het Heilige Land te gaan en daar de plekken waar Jezus met zijn leerlingen had rondgewandeld te zien, aan te raken en zelfs te kussen.

Toch werd deze opvatting niet door alle gelovigen gedeeld. Bisschop Ireneus van Lyon (circa 140-circa 202) prees Jeruzalem als stad waar het allemaal begonnen was. Bovendien geloofde hij dat het Laatste Oordeel in Jeruzalem zou plaatshebben. Het hemelse en het aardse Jeruzalem zouden dan samenvallen.

Toen het christendom onder keizer Constantijn in 313 een aan andere religies gelijkwaardige positie kreeg, veranderde er wel iets aan de afkeurende houding van de kerkelijke bovenlaag. Op instigatie van deze keizer begon men met het graafwerk op de plaats waar Christus was begraven en verrezen. Men ‘vond’ de plekken en daarmee werd voor het eerst een tastbare en aanwijsbare plaats als component van het christelijke geloof in Jeruzalem en Palestina geïnstitutionaliseerd. Vervolgens werd er een grote basiliek gebouwd, de Heilige-Grafkerk. Constantijns moeder, Helena, kwam zelfs naar Jeruzalem om de werkzaamheden te inspecteren (326). Zij ‘ontdekte’ daar de drie kruisen, begraven aan de voet van Golgotha. Daarmee was ook de toestroom van christelijke pelgrims naar Jeruzalem verzekerd, een stroom die tot op de dag van vandaag aanhoudt.

Het kerkgebouw als het hemelse Jeruzalem

Natuurlijk wisten de meer ingewijden dat God niet aan één plaats gebonden was, want Gods wezen was immers onbegrensd. Maar men kon zich aan de zuigende werking van deze plek (en spoedig daarna ook van andere plekken in Palestina) niet onttrekken. Hoe belangrijk deze heilige plaatsen in Palestina ook werden, ze zijn in wezen niet heiliger dan andere gewijde plaatsen elders, met name de christelijke kerken en speciaal het altaar in het koor. Voor de christen zijn de kerk en vooral het altaar symbolen van het nieuwe hemelse Jeruzalem. De kerk werd ook wel gezien als het voorportaal van de hemel, van het hemelse Jeruzalem en van het Koninkrijk der hemelen – allemaal beelden die hetzelfde bovennatuurlijke willen uitdrukken. In de kerk wordt immers door de priester tijdens de eucharistie brood en wijn veranderd in lichaam en bloed van Christus. Jezus Christus is dan werkelijk aanwezig en dus kon dat moment gezien worden als de kortstondige aanwezigheid van de hemel op aarde.

Op het einde van de renaissance, in de kunst van de barok en rococo (17de en 18de eeuw), ontstond zelfs een spectaculaire iconografie van de hemel. Overal in de katholieke wereld,  in Italië, de Duitstalige landen, in Frankrijk, Polen, Bohemen, Mexico en Peru verrezen kerken met koepels, die de gelovigen dwongen om de blik naar de hemel van de uitverkorenen te richten. Het gebruik van detrompe-l’oeil, van het perspectief, van de duizelingwekkende wentelingen van klapwiekende engelen en van bijzondere materialen (marmer) maakten van de kerk een plaats, waar je werkelijk recht in de hemel keek, het volstrekte tegenbeeld van de grijsheid van iedere dag.

Aangezien in de kerk de misviering plaatsvindt en dus dat moment in het bijzonder, en het gebouw in een ruimere betekenis als hemel (het hemelse Jeruzalem) beschouwd konden worden, werd de  Heilige-Grafkerk in het aardse Jeruzalem gezien als het nieuwe, hemelse Jeruzalem bij uitstek. En daarmee was bij de christenen de identificatie van de aardse en de hemelse stad Jeruzalem toch op weg een feit te worden. Dit kreeg ook een neerslag in de promotie van de kerk van Jeruzalem op het concilie van Chalcedon in 451 tot zetel van een patriarch, de vijfde, in het christelijke gemenebest. Juvenalis, de bisschop van Jeruzalem (circa 422-458, bisschop, 451 patriarch) kreeg dit voor elkaar door een beroep te doen op het feit dat Jeruzalem de moederkerk was van alle christelijke kerken. Bovendien bezat zij de belangrijkste relieken: de doornenkroon en een stuk hout van Christus’ kruis. Zelfs Hiëronymus ging overstag en verkondigde de opvatting dat het christelijke Jeruzalem uniek was omdat het kostbaar bloed van Jezus er vergoten was. De stad en ook heel Judea was de ideale plaats voor een monnik om te leven naar het voorbeeld van de vroegchristelijke gemeente in Jeruzalem.

We constateren dus dat het christelijke geloof ambivalent is ten aanzien van de verering van heilige plaatsen, Jeruzalem in het bijzonder. Enerzijds worden zij erkend, anderzijds geven ze geen enkele doorslag.

De kruistochten

In de 11de eeuw sloeg de balans evenwel door naar een haast volledige identificatie niet slechts van de Heilige-Grafkerk, maar ook van de aardse stad met het hemelse Jeruzalem. De oorzaak hiervan moeten we zoeken in het doordringen van het christelijke geloof in de harten en hoofden van de mensen. De aanwijzing van de hemel op aarde in heilige plaatsen,  in het bijzonder in Jeruzalem, stond dichtbij het volksgeloof. Belangrijk was ook dat het aardse Jeruzalem bedreigd werd door de Seldjoekse Turken en dat zelfs een kalief, al-Hakiem, in het begin van de 11de eeuw bevolen had om de Grafkerk af te breken. Zover was het bij eerdere veroveringen van de stad nooit gekomen.

Het verhaal van de eerste en belangrijkste kruistocht is bekend. Paus Urbanus II wilde in 1095 een goed uitgerust ridderleger naar Palestina sturen; dit laatste gebeurde ook, maar waar hij en zijn raadgevers niet op hadden gerekend, was dat zijn oproep veel meer weerklank kreeg dan hij voor mogelijk had gehouden. Aantallen mensen die op weg gingen,  zijn niet exact bekend, maar het moeten er tienduizenden geweest zijn (bij vertrek zo’n 100.000 man), behalve circa 7000 ridders ook grote groepen boeren, ambachtslui en ook marginalen, die allemaal hoopten in het Heilige Land een nieuw glorierijk bestaan te vinden in afwachting van de wederkomst van Christus.

In tegenstelling tot de joodse visie gingen de toenmalige christenen dus uit van de idee dat het aardse Jeruzalem gesticht werd naar het voorbeeld van het hemelse Jeruzalem. De kruisvaarders claimden daarom de stad en het land zoals daarvoor nooit eerder gedaan was. Ze zagen zich als de erfgenamen van het oude Israël en ze meenden dat God hun daarom bij de belegering te hulp zou komen. De westerse, Latijnse christenen beschouwden het aardse Jeruzalem als de navel van de wereld; hiermee volgden zij een joodse traditie. Voor de christenen bevond die navel zich in de Heilige-Grafkerk op Golgotha, voor de joden onder de platte top van de berg op het tempelplateau, de plek waar volgens de traditie eens de ark des verbonds stond en het heilige der heiligen was: de plek ook waar Abraham Isaäc van plan was te offeren. Vanwege de analogie (zoals Abraham Isaäc wilde offeren, heeft God Jezus werkelijk geofferd – let op het verschil!) meenden de christenen dat Isaäcs offer op Golgotha had plaatsgehad.

Interessant is ook dat het tempelplateau met de islamitische heiligdommen, de Rotskoepel en de al-Aksamoskee, na de verovering door de kruisvaarders werd ingepast in hun westerse beeld. De Rotskoepel werd gezien als de joodse tempel – of wat daar van over was; de al-Aksamoskee zag men als het paleis van Salomo en de onderaardse ruimten als de paardenstallen van deze Israëlitische koning. Beide gebouwen werden christelijke kerken: templum Domini en templum Salomonis. Dit alles in volkomen tegenstelling met de christelijke Byzantijnen die het plateau met wat er nog restte aan overblijfselen van de tempel als mestvaalt gebruikten. De Latijnse christenen gaven dus de joodse lotgevallen en het Oude Testament een plaats in hun eigen heilsgeschiedenis.

Na 1187, toen het, afgezien van een korte onderbreking onder keizer Frederik II, voorgoed gedaan was met de Latijnse overheersing, sloeg de schaal weer door naar de oriëntatie op het hemelse Jeruzalem ten koste van die op het aardse Jeruzalem, zonder dat die aardse oriëntatie overigens geheel verdween. De stroom pelgrims richting Jeruzalem zou tot in onze dagen aanhouden.

De Moslims en al-Kuds

Met de verovering van Jeruzalem door kalief Omar in 637/8 op de Byzantijnen kwam de stad onder moslimbewind en dat zou, met uitzondering van de verovering door de kruisvaarders, zeer lang zo blijven, tot 1967. De moslims namen niet de kerken van de christenen over. Na de verovering deelden zij die gebouwen, afgezien van de Grafkerk, aanvankelijk met elkaar. Het verschil tussen de islam en het door de meesten beleden christendom leek ook niet zo groot: in Jeruzalem waren de meeste christenen monofysieten, die geloofden dat Christus slechts één, goddelijke, natuur had. Zij hadden grote moeite met het vanuit de hoofdstad Constantinopel geleerde orthodoxe standpunt van de twee-naturenleer (‘waarlijk God, waarlijk mens’). In hun ogen stond de islam niet zo ver af van hun eigen interpretatie van het geloof. Natuurlijk, er was een essentieel onderscheid: de moslims zagen Jezus niet als God, maar als een messias en belangrijk profeet. Maar de doorslaggevende overeenkomst was dat beide religies vasthielden aan een streng monotheïstische conceptie.

De Rotskoepel en de mi’raj

De bouw in de 9de eeuw van de Rotskoepel, de al-Aksa-moskee en andere gebouwen op de Tempelberg onder de kaliefen Abd al-Malik en al-Walid laten al een zekere evolutie zien in de leer van de islam: Jezus is evenals Mohammed een dienaar en gezant van God, op de tweede plaats achter de profeet. Niettemin zijn de banden met de twee ‘oudere religies van het boek’ nauw. Het waren christelijke architecten en ambachtslieden geweest die de koepel bouwden. Christenen en joden kregen tot taak om de Rotskoepel te onderhouden en te verlichten. Niet voor niets werd de Rotskoepel gebouwd op een plek waaraan een bijzondere waarde gehecht werd door de joden. Zij verrees boven de platte top van de berg Moria, waar ooit Abraham Isaäc (in de islam: Ismaël) moest offeren en waar ooit het heilige der heiligen zich had bevonden. En ook al hadden de Byzantijnse christenen de plek verwaarloosd, de moslims namen deze plek over, volgens de legenden op aanraden van de patriarch Sophronius, en ze hechtten er hun eigen mythen aan vast. Daarbij werden ze stellig geïnspireerd door het verhaal over Jezus’ hemelvaart op de Olijfberg. De plek werd de sakrah, waarheen Mohammed, gedragen door een wit gevleugeld paard met mensengezicht, ’s nachts vanuit Mekka naartoe was gevlogen. Vervolgens zou hij in een bundel van licht tot in de zevende hemel zijn geklommen om daar Abraham, Mozes, Elia en Jezus te ontmoeten: de mi’raj. Dit verhaal is vroeg ontstaan, wellicht al circa 700, en werd gekoppeld aan een tekst in de Koran, de 17de soera (vers 1).

De profeet zelf had na zijn vertrek naar Medina (de hegira, 622), waarschijnlijk onder invloed van de joodse godsdienst, aangegeven dat de gelovigen vijfmaal per dag hun gebeden in de richting van Jeruzalem moesten verrichtten (de kibla). Toen zijn relaties met de joodse kooplieden verslechterden, keerde hij terug naar Mekka en koos hij voor een gebedsrichting naar Mekka. En ook al vroeg werd de heilige moskee met Mekka en de verste moskee met Jeruzalem (al-Kuds, ‘de heilige’) geïdentificeerd. Het is evident dat Mohammed volgens de islam het hemelse Jeruzalem gezien heeft.

De plaats van het Laatste Oordeel

De plek is dus heilig omdat zij een toegangspoort tot de hemel is en andersom: als God terugkeert op aarde voor het Laatste Oordeel dan zal hij door deze poort de aarde betreden. De hemel bevindt zich dus boven het aardse Jeruzalem. Voor alle duidelijkheid: ook Christus zal hier uit de hemel neerdalen voor het Laatste Oordeel. Islamitische legenden volgen daarbij de Talmoedische Midrasj over Jeruzalem als de plaats van het Laatste Oordeel.  Daarmee werd het plateau met de rots heilig: haram al-sharif(‘het nobele heiligdom’) en werd vervolgens ook de aardse stad Jeruzalem heilig. Niet voor niets liggen er vlak bij de Gouden Poort in Jeruzalem talloze graven van joden en moslims: via deze poort zal immers de messias terugkeren op aarde voor de voltrekking van het Laatste Oordeel.

Het Huis van vrede

In tegenstelling tot de joodse en christelijke interpretaties wordt niet het beeld van het hemelse Jeruzalem gebruikt om de hemel voor te stellen, maar dat van de paradijstuin, waarvan de poorten openstaan voor hen die geloven en deugdelijke daden op aarde verricht hebben. ‘Men komt er … in een hooggelegen tuin, waarin je geen onzin hoort. Daar is een stromende bron. Daar zijn verhoogde rustbedden, klaargezette bekers, rijen van kussens en uitgespreide tapijten’( 88:10-16).
Deze ommuurde tuin is dus in de islam de parallel van het hemelse Jeruzalem; het is de Dar-Es-Salaam en betekent Huis van vrede, paradijs. De kleur groen, de kleur van de islam, is in feite de kleur van de paradijstuin.

De consequenties van Jeruzalem in niet-islamitische handen

Tijdens en in reactie op de laatste kruistochten ontstond er onder de Arabieren een vorm van ‘islamitisch zionisme’ met lofliederen op de glorie van Jeruzalem als paradise lost en paradise to be regained. Toen zij Jeruzalem weer hadden heroverd in 1187 bleven deze lofliederen een tijdlang naklinken, maar op den duur verstomde dit en daarna was de stad vele eeuwen marginaal voor de moslims. De overname door de Israëliërs in 1967 maakte Jeruzalem voor hen weer een machtig heilig symbool. Door deze inlijving in Israël is Jeruzalem weer een potentieel oorlogsgevaar geworden, hoewel het tegelijkertijd ook symbolische waarde als vredesgebied uitstraalt.

In onze dagen staat het oorlogsgevaar iedereen meer voor ogen dan het vredesideaal. Toch is dit laatste ideaal niet vervlogen; een voorbeeld van het voortleven van de vredesfunctie tot op de dag van vandaag is een jonge islamitische legende over het beeld van het hemelse Jeruzalem met een hemelse boom boven de aardse stad, waarvan de wortels als drie rivieren, die staan voor het jodendom, christendom en islam, uitstromen.

Slot

De status van heilige stad en de nauwe betrokkenheid op het hemelse met het aardse Jeruzalem en andersom, bij drie wereldreligies, maakt niet alleen dat de stad voor hen heilig is, maar ook dat zij Jeruzalem nooit zullen opgeven, zodat het probleem onoplosbaar blijft. Dat is een gegeven waarmee nog steeds onvoldoende rekening wordt gehouden door de mogendheden bij het uittekenen van het vredesproces.