Back to top
Menu

Een Brugs handboek uit 1491-1492 voor pelgrims naar Jeruzalem en Rome?

Paul Trio

Het handschrift van De Doppere, dat hier voor de eerste maal in digitale vorm wordt uitgegeven, werd destijds door de Brugse priester-historicus Viaene als een ‘Brugs vademecum voor de Rome- en Jeruzalembedevaarder’ omschreven. Is dat terecht? Alvorens op die vraag in te gaan, wordt  dit werk eerst geplaatst ten opzichte van de oorspronkelijke tekst en ook bekeken in het licht van de populaire praktijk van het op bedevaart gaan en de literatuur die daaruit voortkwam.

De pelgrimage van de Brugse Adornes in 1471-1472 een eerste maal te boek gesteld

Het grootste deel van het handschrift van De Doppere wordt ingevuld door een verslag van de reis die Anselm Adornes, zijn zoon Jan, en enkele anderen in 1470-71 maakten met als hoofdbestemming het Heilig Land. Het gezelschap vertrok op 19 februari 1470 vanuit Brugge, scheepte op 5 mei in Genua in om pas op 4 april van het jaar erop opnieuw te arriveren in thuisstad Brugge (voor de volledige reisroute, zie de bijdrage over Anselm Adornes).

mus060619_05De tocht wordt algemeen als avontuurlijk tot zelfs gevaarlijk beschouwd wegens het vijandige karakter van de bevolking. Het was inderdaad de periode na de val van Constantinopel (1453), toen de Turken binnen het Middellandse Zeegebied aan een sterke offensieve beweging bezig waren. Daarnaast maakten de bedoeïenen het gezagsloze koninkrijk Tunesië onveilig. Ze vielen de pelgrims die naar het Heilig Land trokken lastig en plunderden Egyptische karavaans. De auteur heeft het vaak over deze dreiging en de successen van de oprukkende Turken. Zo bereikte de reizigers het nieuws van de overwinning van de Turken tegen de Venetianen met het verlies van Negropont toen ze in Alexandrië vertoefden. De Egyptische sultan zag de auteur dan weer als een bondgenoot die voor de veiligheid van handelaars en pelgrims zorgde. Ten opzichte van degenen die via Venetië in groep naar Jeruzalem reisden of ten opzichte van de pelgrims die nog ten tijde van de bezetting van het Heilig Land door de christenen hadden gereisd, was deze tocht veel minder voorspelbaar en niet alleen avontuurlijker maar ook niet zonder gevaar. Wegens deze wat andere route krijgt dit verhaal een unieke positie binnen de pelgrimsliteratuur naar het Heilig Land.

Het was meer bepaald de zoon Jan die op basis van zijn nota’s in de eerste zes maanden na de terugkomst te Brugge een uitvoerig reisverslag in het Latijn schreef. Een luxe-exemplaar met deze tekst werd door Anselm aan de Schotse koning, James III, overhandigd maar bleef niet bewaard. Van deze Latijnse tekst, is een versie overgeleverd die thans berust in de Stedelijke Bibliotheek van Rijsel. De tekst hiervan werd in 1978 uitgegeven door Jacques Heers in samenwerking met Georgette de Groer. Ten opzichte van de tientallen verslagen van pelgrimsreizen uit de middeleeuwen, waarvan er al heel wat zijn uitgegeven, is de beschrijving die hier wordt geboden, zeker een van de meest interessante omdat het een zeer uitgebreid relaas biedt van wat er tijdens de reis te zien was, met een nadruk natuurlijk op de heilige plaatsen. Opmerkelijk is ook de interesse voor plaatselijke gewoonten en zeden van de bevolking. De auteur focust ook op de moeilijkheden die het gezelschap onderweg ondervond. Op die manier reist men als het ware mee met de auteur die als medereiziger een bevoorrechte getuige was.

De functie van het oorspronkelijke reisverslag van Jan Adornes

Sommigen hebben beweerd dat Adornes’ reis en de beschrijving een soort politiek reisverhaal was, ter voorbereiding van een eventuele nieuwe kruistocht door de Bourgondische hertog. Feit is dat Anselm Adornes kort daarop de opdracht kreeg om in Azië tot in het gebied van de Perzen naar een mogelijke vijand tegen de Turken te zoeken, wat het idee heeft gevoed dat zijn bezoek aan het Heilig Land een soort verkenningsarbeid was ter voorbereiding van een eventuele kruistocht. Toch zijn andere historici zoals Heers hier niet van overtuigd. Zo wordt het werk duidelijk opgedragen aan de koning van Schotland en niet aan de Bourgondische hertog. Bovendien wordt nergens in het werk gezinspeeld op een eventuele reactie op bijvoorbeeld het verlies van Constantinopel en de toegenomen dreiging van de Turken, zoals dat wel het geval was in reisverhalen die ontstonden na de val van Akko (1291). Heers schrijft : ‘Le livre d’Adorno n’est pas un livre de combat; ni un pamphlet; ni un compte rendu des ressources militaires ou diplomatiques de l’ennemi …  Ce récit est bien d’abord une narration d’un voyage aux sources de la Foi’. Bovenaan prijkt de devotie voor het Heilig Land met zijn diverse cultusplaatsen waarbij de Jeruzalemdevotie met centraal de Heilig Grafdevotie er bovenuit torent. Dat de familie Adornes deze verering ook te Brugge sterk cultiveerde, wordt hierna en in de bijdrage over Anselm Adornes voldoende aangetoond. De ongewone route zou zich ook kunnen verklaren door de wens om zoveel mogelijk heilige plaatsen aan te doen. Dat de auteur met graagte de vele legenden en mythen aangaande deze heilige plaatsen opnam, getuigt van een nog steeds niet al te kritisch en onbevangen geloof in het wonderbaarlijke, waarvan de laatmiddeleeuwse volksreligie in die tijd sterk doordrongen was.

De aandacht voor gewoonten, politieke situaties en geschiedenis houdt wellicht verband met de studie van de zoon en de politieke bezigheden van de vader. Ook de belangstelling voor het stedelijke leven, de handel en de munt heeft wellicht te maken met de oorspronkelijke afkomst van de familie Adornes, namelijk die van handelaars uit Genua die zich te Brugge hadden gevestigd. Dat verklaart ook de centrale plaats die Genua in de reisroute innam. Toch is het reisverslag geen echte handleiding geworden voor eventuele handelaars. Daarvoor ontbreekt de preciesheid van het cijfermateriaal. Het pelgrimsgehalte met aandacht voor het heilige rijst hoog boven de andere interessegebieden uit. Daarnaast is ook opvallend de focus op de mens in zijn verleden en in zijn omgeving. Een grote belangstelling voor het vreemde en zijn bewoners getuigt van een grote open blik op de wereld. De tijd van humanisme en renaissance zat er aan te komen.

De Dopperes werk uit 1491-1492: vademecum…

De Doppere heeft in 1491 – maar eventueel ook (nog) in 1492 wanneer we rekening houden met het gebruik van de paasstijl – vrij getrouw maar wel sterk ingekort het ‘Itinerarium’ naar een Dietse versie omgezet. Twee zaken zijn weggelaten, enerzijds nogal wat personalia van Anselm Adornes en zijn vier reisgezellen; anderzijds de reis die door Berberland liep. Volgens bepaalde historici zou De Doppere naast het ‘Itinerarium’ ook gebruik gemaakt hebben van een niet teruggevonden dagboek dat door de kapelaan van Anselm Adornes werd bijgehouden. Toch is hiervan geen overtuigend bewijs geleverd, laat staan dat zo’n dagboek ooit zou hebben bestaan.

Hierna volgen nog enkele afzonderlijke teksten, te beginnen met een soort inhoudstafel van het reisverslag. Na deze samenvatting geeft De Doppere nog een reeks tips die kunnen dienen rombout-de-doppere07voor iemand die in tegenstelling tot Anselm en zijn gezelschap niet vanuit Genua maar via het meer gebruikelijke Venetië richting Jaffa naar het Heilig Land reisde. Er worden gegevens verstrekt omtrent het contract met de galeipatroon of kapitein, de aankoop van uitrusting en proviand, welke plaats men best kiest op de galei, de betalingsmiddelen, iets over de maaltijden aan boord zoals over wijnen en druiven, de winden en allerlei kwakkels die verteld worden. Er wordt aangeraden om niet achteraan te zitten vermits men daar de stank van de keuken ondervindt. De wijn van Cyprus is een drank die men moest versnijden omdat hij anders het hoofd op hol brengt. Van te veel druiven krijgt men buikloop, enzoverder.

In de volgende teksten gaat het om een opsomming van devote plaatsen waar aflaten te verdienen zijn, zowel in Rome als in Jeruzalem en daaromtrent. De omvang van de aflaten in Rome wordt precies weergegeven terwijl voor de plaatsen in Jeruzalem en omgeving ook telkens de op te zeggen gebeden worden genoteerd. Waar De Doppere zich voor het reisverhaal sterk baseerde op het reisverslag van Jan Adornes (eventueel op zijn basisnotities), wist hij voor de andere onderdelen ook Middelnederlandse of anderstalige teksten te gebruiken. Gezien de aard van deze teksten was zijn mogelijkheid tot bewerking wellicht veel minder groot dan bij die van het meer prozaïsche reisverhaal. Rombout de Doppere had er in elk geval de kwaliteiten voor. Zijn universitaire scholing en een opleiding als notaris leverden hem ongetwijfeld voldoende schrijfvaardigheid en intellectuele kwaliteiten, terwijl zijn werk als kroniekschrijver getuigt van ruime bekwaamheid om bepaalde wedervaardigheden uit het verleden boeiend te beschrijven.

Dat De Doppere uiteindelijk de bedoeling had om met zijn herwerking een soort van pelgrimsgids of ‘vademecum voor de Rome- en Jeruzalembedevaarder’ te maken, zou ook moeten blijken uit zijn toevoeging ‘’tRegement’ van de Jeruzalemvaarder’. De reden was dat Adornes via Genua was gereisd, wat in pelgrimsmiddens in die tijd eerder ongebruikelijk was. Met zijn omwerking van Adornes’ verhaal gaf De Doppere dus niet alle info waarover een doorsnee bedevaarder moest kunnen beschikken. Daarom deze aanvulling met nuttige inlichtingen voor wie de gebruikelijke reis vanuit Venetië met een galei naar Jaffa zou aanvatten.

In deze periode vertrokken vanuit Venetië gemiddeld minimum twee galeien per jaar, een op Pasen en een op Ons Heer Hemelvaart. Op zo’n galei of vrachtschip was er plaats voor circa 250 ton koopwaar en een veertigtal pelgrims. Naast de driemaster was er ook een aantal galeiroeiers aan boord die bijvoorbeeld bij het aanmeren hun handen uit de mouwen moesten steken. Uit veiligheidsoverwegingen vaarde men vooral langs de kust en ging men vaak aan wal. De normale route verliep via Korfoe, Modon (Morea), Cyprus tot in Jaffa. Vandaar begeleidde de patroon van de galei dan de bedevaarders over land tot in Jeruzalem. In het Heilig Land deden de pelgrims dan een beroep op Saraceense gidsen en muildrijvers. Door de aanvullingen met de beschrijving van de tocht via Venetië met de galei die in Adornes’ relaas ontbrak, en de te winnen aflaten in het Heilig Land en te Rome was de normale reisroute compleet beschreven en aangeduid welke spirituele verdiensten een pelgrim er kon bemachtigen. Daar was het de bedevaarder natuurlijk allemaal om te doen. Op die manier kunnen we bevestigen dat De Doppere een reële leemte invulde. Reisgidsen naar het Heilig Land in het Diets waren niet overvloedig beschikbaar. In andere talen bestonden die wel. Eén van de oudste, het ‘Itinerarium van Bordeaux naar Jeruzalem’, dateert al uit 333. Voor andere landstalen zouden dergelijke itineraria snel volgen, maar voor de Dietse gebieden bleven dergelijke werkinstrumenten in de volkstaal lang achterwege.

… of/en devotieliteratuur ?

Daartegenover staat natuurlijk dat er van deze Dietse reisgids slechts één handschrift bekend is, terwijl ook geen druk nadien voor een verdere verspreiding heeft gezorgd. Daarom moet er voor het initiatief tot deze Middelnederlandse bewerking en het publiek dat men daarmee wenste te bereiken naar de lokale omgeving gekeken worden. En dat is het Brugge van het einde van de 15de eeuw waar de familie Adornes terug te vinden is als stichter, bouwheer en behoeder van de Jeruzalemkapel.

De devotie voor Jeruzalem en het Heilig Graf stond zeer hoog aangeschreven in de familie zoals blijkt uit de bouw van de Jeruzalemkapel door de vader van Anselm, Pieter Adornes. Deze nog altijd goed bewaarde kapel waarvan de bouw begon in 1427, kreeg haar voltooiing in 1435. Aan de Jeruzalemkapel was ook een hospitaal en een broederschap verbonden. De broederschap van het Heilig Graf of van Jeruzalem was ten laatste in 1430 actief. Uiteraard was het zo dat de broederschap in principe mensen groepeerde die de pelgrimage naar Jeruzalem hadden ondernomen of dat in de nabije toekomst wensten te doen, terwijl de Heilig Grafcultus de centrale devotie vormde. Voor een dergelijk publiek kon een pelgrimsgids natuurlijk ideaal voorbereidingsmateriaal vormen. Het is niet uitgesloten dat een eventuele opdracht daartoe afkomstig was van een lid van de Adornesfamilie. In elk geval moest de familie Adornes op een of andere manier daarvoor de toestemming geven want ze moest immers het oorspronkelijke handschrift of een kopie van het reisverhaal uit 1471-72 ter beschikking stellen. We weten ook dat Jan Adornes aan een aanvulling en herwerking van zijn eerste reisverhaal in 1501 werkte. Dus lijkt het logisch dat Jan in 1491 (1492 nieuwe stijl) zijn Latijnse tekst of de daaraan voorafgaande notities aan De Doppere heeft gegeven. Het is daarom heel goed mogelijk dat Jan De Doppere met deze opdracht heeft belast. Gezien zijn kwaliteiten leek deze de ideale persoon om dergelijke tekstbewerking en -aanvulling tot een goed einde te brengen.

Lijkt dit ‘Vademecum voor de Rome- en Jeruzalemvaarder’ een handige pelgrimsgids dan durven we toch nog een andere functie aan het handschrift van De Doppere toeschrijven. Het kan ook als een vorm van devote literatuur gezien worden voor zij die de pelgrimage niet persoonlijk konden aanvatten. Niet iedereen had materieel of fysisch de mogelijkheid om zo’n verre pelgrimstocht te financieren of te ondernemen. Dergelijk reisverslag samengebundeld met enkele aanvullende teksten bood de mogelijkheid om door middel van lezing en overpeinzing de bedevaart virtueel te beleven. In vrome middens en zeker bij een beweging als de Moderne Devotie kende deze vorm van spirituele literatuur een ruime verspreiding. En het is best aannemelijk dat ook (toekomstige) broederschapsleden dergelijke literatuur wisten te appreciëren.