Annelies Dobbelaere
Inleiding
Het Oosters Album werd volledig in opdracht van Joseph van Huerne opgesteld en rond het begin van de 19de eeuw ingebonden. 32 tekeningen zijn van de hand van Jan Karel Verbrugge, één is van Antoon Ignatius Steyaert, 15 prenten werden door Pieter Ledoulx geschilderd en acht zijn Chinees. De drie Brugse kunstenaars waren tijdgenoten van edelman Van Huerne en kregen op regelmatige basis opdrachten van hem. Hij was trouwens niet alleen hun opdrachtgever, uit de handschriften van Verbrugge en Ledoulx blijkt dat ze bevriend waren. De vele Chinese beeldjes en figuren op het porselein en lakwerk uit Van Huernes kabinet stonden dikwijls model. Soms stuurde de jonkheer zijn schilders erop uit naar andere verzamelaars om opmerkelijke exotica uit hun collectie op papier te zetten. Dat het geheel zoveel meer was dan een prentenboek met mooie afbeeldingen, bewijst het feit dat de edelman in zijn aanzienlijke bibliotheek ook op zoek ging naar de betekenis van sommige beeldjes en die dan zorgvuldig onderaan het blad noteerde. Het Album is geordend. Praktisch alle tekeningen van Verbrugge zitten vooraan, terwijl die van Ledoulx achteraan ingebonden werden.
Opera
Op de eerste vijf folio’s tekende Jan Karel Verbrugge negen Chinese acteurs rijkelijk uitgedost in de weelderige kledij van de traditionele opera. De gewaden zijn gebaseerd op de hofkostuums uit de dynastieën van de Han, de Tang, de Song en vooral de Ming. Anders dan in de Westerse opera, neemt in China een acteur op vaste tijdstippen een bepaalde pose aan om zijn kostuum in volle pracht te etaleren. Dankzij het kostuum kan het publiek exact de rol, rang, hoedanigheid, positieve en negatieve eigenschappen van het personage inschatten. Omdat het kostuum alle bewegingen van de acteur dient te accentueren, heeft het een weelderige en ruime snit, en wordt het met allerlei accessoires – zoals lintjes, riemen, manchetten en hoeden met pluimen – versierd.
Goden, mandarijnen en boeren
De vijftien volgende folio’s van Verbrugge tonen de meest uiteenlopende beroepen uitgeoefend ten tijde van de Ch’ing dynastie (1644-1912). Zoals de kledijvoorschriften het oplegden, dragen de afgebeelde mannen hun haar in een lange vlecht en zijn ze kaalgeschoren tot aan hun kruin. De voorheen wijd gedragen mouwen zijn ingekort tot een hoefvormige omslag. Dit maakt het makkelijker om tijdens het paardrijden de teugels en de wapens te omklemmen, en tegelijk de handen tegen de kou te beschermen. We krijgen volgende beroepen te zien: een bosschee of ‘lijfwacht’ uit de entourage van een mandarijn, twee krijgers, een jager, een rattenvervanger, een theeplukker, een boer, een verkoper van make-up voor een blekere teint, een bloemenverkoopster en een uitbater van een restaurantje gemaakt uit houten tonnen. Onder de negen godenbeelden van Verbrugge vinden we twee afbeeldingen van de godin ‘Kuan Yin’, naar een voorstelling in het fijne blanc-de-chine porselein met de typische blauwachtig-witte of ivoorkleurige glazuur. Twee van de drie gelakte kabinetten (hier: pronkkasten) met Oosterse cultusvoorwerpen in het Album behoorden tot Van Huernes verzameling en zijn door Verbrugge nageschilderd. Het derde exemplaar was eigendom van de Gentse verzamelaar De Bay en werd door Antoon Ignatius Steyaert op papier gezet. Om wat meer uitleg op deze folio’s te kunnen noteren, raadpleegde Van Huerne het werk Tooneel van China (1668) geschreven door de jezuïet Athanasius Kircher. Eén van deze kabinetten bestond uit oud verguld lakwerk en bezat een dubbele opening met daarin vier afgodsbeeldjes in cederhout. Deze beeldjes werden volgens de jonkheer door de Chinese bevolking aanroepen in tijden van nood. Verzuimde de afgod zijn plicht, dan werd het beeld openbaar vernederd en aan een koord door het slijk van de straten gesleept.
‘Schilder der chineezen’
Aangezien Pieter Ledoulx als ‘schilder der chineezen’ heel wat interieurs in Chinese stijl versierde, is het geen toeval dat het gros van zijn prenten in het Oosters Album in feite opgekleefde motieven waren voor Chinees behang. Enerzijds zijn er vijf taferelen uit het dagelijkse leven in China: een man tokkelt op een banjo terwijl een andere een blaasinstrument bespeelt; een leraar geeft les aan twee jongetjes, twee dames houden een uitgebreide theeceremonie; een oudere man draagt een mand met bloemen of kruiden met zich mee; en een bejaarde heer rookt een pijp terwijl op de achtergrond een vrouw in de armen van haar man op een banjo tokkelt. De andere folio’s sluiten nauwer aan bij Ledoulx’s voorkeur voor de natuur, getuige het Album met Insecten (nu Prentenkabinet Musea Brugge) dat hij ook in opdracht van Van Huerne opstelde. Het Oosters Album bevat ook twee door Ledoulx geschilderde afgodsbeelden. Voor het ene was hij in opdracht van Van Huerne naar de familie Veranneman in Brussel getrokken. François Veranneman zou het beeldje namelijk zelf – op vrees van eigen leven- uit China hebben meegebracht. Verder schilderde hij enkele brandende wierookstokjes die in de Chinese pagodes gebruikt werden om de kamers te parfumeren.
Oorspronkelijk Chinees
Het contrast tussen de origineel uit China afkomstige prenten en de tekeningen van de bovenstaande schilders is zeer groot wat betreft stijl en kleurenpalet. Eén prent toont een jonge Chinese vrouw met ingebonden voeten die zich opmaakt voor de spiegel. Hierop volgt een afbeelding van diezelfde vrouw, ook ditmaal gekleed in fijne, dure gewaden, zittend aan een tafeltje in lakwerk. Veel onrustiger qua stijl zijn de drie prenten die de volledige grootte van het Album beslaan. De eerste toont een chaotisch markttafereel, waarop naast de gewone marktkramers heel wat mythische figuren zoals draken en tijgers ronddwalen. De volgende prent is opgevat als een stripverhaal en bestaat uit tien kleine tekeningen voorzien van tekst en uitleg. De laatste in deze reeks van drie bevat dan weer een aantal erotisch getinte scènes. Van een opmerkelijke kwaliteit zijn de twee afbeeldingen op geweven papier van een dame die vanuit haar ovalen venster in de verte staart. De tekeningen zijn elkaars spiegelbeeld. Eén van de meest fascinerende folio’s in Van Huernes Album is die met de brieven in Chinese karakters gericht aan keizer Yongzheng (1723-1736, Ch’ing). Een taoïstisch monnik geeft in poëziestijl een verslag van de stand van zaken in het aan hem toegewezen district. Aangezien Joseph van Huerne het Chinees niet beheerste, kan hij nooit de ware inhoud van deze brieven gekend hebben.
Tot slot
Na Van Huernes overlijden werd het Oosters Album op een kunstveiling (21 oktober 1844) verkocht. Een jaar later, op 25 oktober 1845, veranderde het opnieuw van eigenaar; op de ‘Vrijdagsch Markt’ werd er de som van 203,50 francs voor betaald. Later kwam het in het bezit van een zekere Van der Straeten. Na diens dood kocht Van Heurck het boek.
Uiteindelijk verwierf het Brugse Oudheidkundig Genootschap het Album op een Antwerpse veiling in 1936. Bij de ontbinding van het Genootschap in 1955, nam de stad Brugge de collectie over. Alle grafiek werd bij de eerder verworven prentenverzameling van John Steinmetz ondergebracht. Na vele omzwervingen keerde het Oosters Album terug naar de stad van zijn mecenas.