Jojanneke Hulsker
Pionierswerk binnen het onderzoek naar de Latijnse Trotula-teksten is verricht door Monica Green. Zij bracht in 2001 de eerste moderne editie uit van de Latijnse Trotula (green 2001, ook verschenen als paperbackversie, waarbij de Latijnse tekst is weggelaten: green 2001/2002.). Slechts eenmaal was deTrotula eerder geëditeerd en wel in de zestiende eeuw (kraut 1544). Green geeft in haar editie een tijdsbeeld van het middeleeuwse Salerno, de Zuid-Italiaanse stad waar zich toentertijd een centrum van medische expertise bevond en waar ook de Trotula-compilatie tot stand is gekomen. Daarnaast verschaft zij ons belangrijke nieuwe inzichten met betrekking tot de identiteit van de vertaler/compilator en de structuur van de teksten.
Green deed ook onderzoek naar de overlevering van de Trotula in het Latijn en in de volkstaal (Green 1997: 80-81). Ze stelde een corpus vast van tweeëntwintig volkstalige Trotula– vertalingen (drie Nederlandse, vijf Engelse, zeven Franse, drie Duitse, een Hebreeuwse, een Ierse en twee Italiaanse bewerkingen) en twee Latijnse bewerkingen, een in verzen en een in proza. In totaal zijn deze Trotula-vertalingen in zestig verschillende manuscripten overgeleverd.
Orlanda Lie heeft onderzoek gedaan naar de Middelnederlandse Trotula-traditie in het kader van de gynaecologische traditie (Lie 2008). In totaal bevat de overlevering twintig teksten (zie hiervoor jansen-sieben 1989: 63-64). Deze laten volgens Lie, in vergelijking met de Latijnse traditie, een zeer divers beeld zien: de Middelnederlandse Trotula-traditie is vermengd met denkbeelden over het vrouwelijk lichaam en de vrouwelijke seksualiteit uit andere tradities.
Lie verdeelt de teksten in vier groepen. Hierbij worden de drie onafhankelijke vertalingen van de Trotula, Brugge ms 593, Kopenhagen gks 1657 en Hamburg sb Cod. Med. 798, gecategoriseerd als een aparte groep. Deze is het meest representatief voor de inhoud van de Latijnse Trotula. De teksten bevatten een vrije vertaling en bewerking van de gynaecologische en obstetrische gedeeltes uit de Trotula-tekst, aangevuld met informatie uit andere bronnen. Deze drie versies zijn in proza geschreven en bewaard in een vijftiende-eeuws handschrift. Bovendien richt de vertaler/compilator zich in de drie teksten tot een vrouwelijk publiek. Ook bevatten de teksten allemaal illustraties van hulpmiddelen voor het bestrijden van vrouwenkwalen.
Deze drie teksten zijn dus te beschouwen als representatieve volkstalige bewerkingen van de Trotula. De Trotula in het Kopenhaagse handschrift, Kopenhagen gks 1657 is in 1990 geëditeerd door Brigitte Kusche (Kusche 1990). Naast een diplomatische editie aangevuld met een uitgebreide woordenlijst geeft Kusche een beschrijving van het handschrift en schetst ze het wetenschappelijke milieu en de sociaal-culturele situatie ten tijde van het ontstaan van het werk. Ze analyseert de inhoud, de taal en het schrift van het werk en maakt ten slotte een korte vergelijking met de Brugse tekst. Zij concludeert dat de Brugse tekst veel beknopter is en minder recepten bevat. Kusche vermoedt dat het brede spectrum aan recepten in de Kopenhaagse tekst uiting geeft aan het doel van de auteur om verschillende sociaal-economische groepen te bereiken. Een ander opmerkelijk verschil is dat, ondanks de overwegende thematische overeenstemming, de Brugse tekst geen hoofdstuk over obstetrie bevat, terwijl dat onderwerp in de Kopenhaagse tekst een belangrijke rol speelt.
De Trotula in Hamburg sb Cod. Med. 798 kreeg voor het eerst speciale aandacht op het tutorialWomen’s secrets in the Middle Ages dat plaatsvond aan de Universiteit Utrecht in 2007, geleid door Orlanda Lie en Monica Green. Hier is ook een begin gemaakt voor een editie, die in de doctoraalscriptie van Bineke Glas (Glas 2008) digitaal wordt uitgegeven, vergezeld van een kritische analyse van de tekst.
Brugge ms 593 is in 1983 voor het eerst uitgegeven door Anna Delva (Delva 1983). Naast een kritische editie van deze versie van de Trotula is er ook een cultuurhistorische inleiding toegevoegd. Zij voerde hiertoe een historische onderzoek uit naar de samenleving in Brugge in de vijftiende eeuw en de rol die de vroedvrouw hierin speelde. Na het verschijnen van dit proefschrift zijn er echter diverse kanttekeningen bij de uitgave geplaatst. Ria Jansen-Sieben noemt de kritische editie erg slordig en de hypotheses van Delva discutabel (jansen-sieben 1983: 554-556). Willem Daems plaatst een jaar later notities bij de uitgave, ‘om te voorkomen dat anderen dit werk als hoogste wijsheid zullen aanhalen’ en geeft vervolgens verbeteringen met betrekking tot onnauwkeurigheden ten aanzien van de botanisch wetenschappelijke nomenclatuur, paleografische en taalkundige problemen en onjuiste en twijfelachtige interpretaties (Daems 1984: 151-153). Albert Derolez plaatst enkele kritische kanttekeningen in een recensie in Scriptorium. Delva’s beschrijving van het manuscript bestempelt hij als onvolledig en onjuist (Derolez 1984: 175-177). Ook Brigitte Kusche voegt in haar studie over de Kopenhaagse Trotula een kritische noot toe ten opzichte van Delva’s editie. Het historische onderzoek van Delva is gebaseerd op de hypothese dat de tekst voor en door een vroedvrouw geschreven is. Ellk obstetrisch hoofdstuk ontbreekt echter in de Brugse tekst, waardoor deze theorie op losse schroeven komt te staan.