Back to top
Menu

Gynaecologische teksten

Jojanneke Hulsker

De splitsing tussen theorie en praktijk die in de twaalfde eeuw ontstond, heeft ook invloed gehad op de teksten die gewijd zijn aan de gynaecologie. In de vroege middeleeuwen nam de vrouwengeneeskunde een ondergeschikte positie in, onder meer omdat clerici uit overwegingen van kuisheid deze tak van de wetenschap liever verwaarloosden (diepgen 1963: 59-60). De ontwikkelingen in de twaalfde eeuw leidden tot nieuwe inzichten over de vrouw en het vrouwelijk lichaam en twee tradities onderscheidden zich.

Tot de theoretisch-filosofische traditie behoort de Secreta Mulierum. Dit medisch-filosofische werk in het Latijn werd in de middeleeuwen toegeschreven aan Albertus Magnus, maar is waarschijnlijk aan het einde van de dertiende eeuw door een van zijn leerlingen vervaardigd. Het boek bestaat uit dertien hoofdstukken, waarin diverse onderwerpen aan bod komen op het gebied van voortplanting en het functioneren van vrouwelijke geslachtsdelen. De denkbeelden die hierbij tot uitdrukking worden gebracht zijn grotendeels ontleend aan de bestaande natuur-filosofische en medische traditie (Lie 1999: 8-10).

De vele kerkelijke verwijzingen in de tekst doen vermoeden dat dit werk in een religieuze omgeving tot stand is gekomen. Waarschijnlijk was de tekst bedoeld om clerici te introduceren in de natuurfilosofie, met speciale aandacht voor de voortplanting. Behalve dat dit een verrijking was voor hun algemene ontwikkeling, kon de informatie ook als hulp bij pastorale activiteiten fungeren. Het vrouwbeeld dat in deze tekst wordt weerspiegeld, is overwegend negatief. Hiermee lijkt de tekst eveneens als waarschuwing te dienen tegen de slechte natuur van vrouwen (Lemay 1992: 7-16).

Tot de meer praktisch geneeskundige traditie behoort het Liber Trotula. De inhoud in deze tekst is meer praktijkgericht. In deze tekst is nuttige informatie te vinden over de anatomie en fysiologie van het vrouwelijk lichaam. Het werk bestaat eigenlijk uit drie teksten: Liber de Sinthomatibus MulierumDe Curis Mulierum en De Ornatu Mulierum. De eerste en laatste tekst zijn anoniem, maar de tweede is toegeschreven aan een vrouwelijke arts uit Salerno, genaamd Trota. De drie teksten hebben alledrie een eigen leven geleid; maar zijn, aan het einde van de twaalfde eeuw samengevoegd tot een boek, met de verzamelnaam Trotula. Het boek behoorde al snel tot een van de belangrijkste werken op het gebied van de vrouwengeneeskunde en maakte deel uit van de praktische wereld van de chirurgen, chirurgijnen en vroedvrouwen (green 2001: xi-xii, lie 1999: 15).

Net als andere medische werken, werden gynaecologische teksten in het Latijn opgesteld, de taal van de wetenschap. Vanaf de twaalfde eeuw kwam echter een ontwikkeling op gang waarbij de Latijnse wetenschap steeds vaker in de volkstaal toegankelijk werd gemaakt. Dit betekende dat een groter, niet-Latijngeschoold en minder gespecialiseerd publiek kennis kon nemen van de wetenschappelijke teksten, en dus ook van medische informatie.

Toen de wetenschappelijke kennis uit de Secreta mulierum en het Liber Trotula in het Middelnederlands werd vertaald, vervaagde de scheiding tussen de twee tradities: denkbeelden van de van oorsprong verschillende tradities werden met elkaar gecombineerd. Hierdoor laat de Middelnederlandse overlevering van de gynaecologische teksten een zeer gevarieerd en divers beeld zien (Lie 2008: 452).