Back to top
Menu

Korte toelichting bij de werkwijze voor de tekstuitgave

Paul Trio

De tekstuitgaven van Feys en Viaene

rombout-de-doppere13Voor de uitgave van het handschrift De Doppere werd in eerste instantie vertrokken van de bestaande uitgaven. Dit betekent dat voor de eerste tekst, die het volledige reisverhaal bevat (lopende van folio 1 r tot en met folio 53 r), uitgegaan werd van de uitgave die enkel gemaakt werd door Eusèbe Feys in een artikel voor de Brugse Emulatie uit 1893 (zie bibliografie). Folio’s 50 r tot en met 53 r geven evenwel een beknopte samenvatting van het voorafgaande reisverslag. Voor de resterende folio’s (54 r – 72 r) konden we gebruik maken van de uitgave die Antoon Viaene in de tijdschriften Biekorf en Brugse Emulatie anno 1963 heeft gemaakt. Hier zijn vier tekstgedeelten te onderscheiden, telkens voorafgegaan door een titel die door ons in de tekstuitgave in vet is gezet:

  1. f. 54 r – 56 v: richtlijnen voor wie van Venetië naar Jeruzalem vaart met de galei;
  2. f. 57 r – 61 v: gebeden en daarbij te verdienen aflaten voor devote plaatsen in Jeruzalem;
  3. f. 62 r – 69 r: te verdienen aflaten in en buiten de zeven kerken te Rome;
  4. f. 69 r – 72 r: te verdienen aflaten in verscheidene kerken en kapellen te Rome.

Feys heeft hiervan alleen de tekst voor de galeivaarders uitgegeven. Van de gebeden hebben we in navolging van Viaene alleen de beginwoorden van die gebeden overgenomen.

Aanvankelijk dachten we dat beide uitgevers hun werk zeer naar behoren hadden uitgevoerd, maar bij het opmaken van de indexen, bleek toch al vlug dat beide heren iets te slordig waren geweest. Uiteraard is het zo dat de huidige wetenschappelijke vereisten van een goede tekstuitgave, zoals bijvoorbeeld de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis van België die thans voorschrijft, door Feys nog niet gekend waren. Maar los van de strengere normen op dat vlak, merken we toch dat zowel Feys als Viaene het niet altijd even nauw namen met een correcte transcriptie. Heel regelmatig treffen we verkeerd getranscribeerde letters aan, terwijl toch ook af en toe wel eens een woord en in enkele gevallen zelfs een volledige zin vergeten is. Zo dateerde De Doppere helemaal op het einde zijn redactie of transcriptie door naast zijn handtekening ‘1491’ te schrijven. Bij zijn uitgave maakte Viaene hier echter ‘1490’ van. Om die redenen waren we genoodzaakt alle evidente transcriptiefouten eruit te halen. Wel moeten we toegeven dat het niet altijd gemakkelijk is om bij bepaalde woorden van De Doppere, ook al is het handschrift relatief verzorgd, bijvoorbeeld het onderscheid tussen een ‘e’ en een ‘o’ of tussen een ‘e’ en een ‘i’ te maken. In geval van twijfel hebben we de keuze die Viaene of Feys maakten, behouden indien dat vormelijk (bijvoorbeeld via vergelijking met de schrijfwijze van hetzelfde woord elders in de tekst) of inhoudelijk (vanuit de betekenis van het woord) verantwoord was. Het feit van het niet bestaan van een vaste spelling waardoor middeleeuwse auteurs en kopiisten binnen eenzelfde tekst, ja zelfs soms binnen eenzelfde regel, diverse schrijfwijzen voor een zelfde woord hanteerden, maakt het er niet eenvoudiger op. Uitgangspunt is natuurlijk dat we de oorspronkelijke schrijfwijze van de auteur, zelfs al is die (op het eerste gezicht) niet correct, behouden.

De tekstuitgave voor ErfgoedBrugge.be

De manier van uitgave waarvoor hier geopteerd is, namelijk een editie die ook voor een ruim publiek bedoeld is, zorgt ervoor dat hier geen uitgebreid voetnotenapparaat kon toegevoegd worden met betrekking tot onzekere lezingen, bewuste of onbewuste fouten van de auteur, doorhalingen etc. Bij op en top wetenschappelijke uitgaven, die veel meer tijd vragen, wemelt het dan ook van de voet- of eindnoten zowel van beschrijvende als identificerende aard. Voor de onderverdeling in alinea’s hebben we altijd gekozen voor deze die De Doppere in zijn handschrift zelf heeft voorzien. Alleen Feys heeft die praktisch altijd overgenomen. In het handschrift staan nogal wat onderstrepingen van zinnen en woorden in het rood (rubricering). Sommige woorden, vooral plaatsnamen, worden in de marge als een soort eyecatcher herhaald. Dergelijke markeringen en woordherhalingen – Feys zette de onderstreepte woorden of zinnen uit de doorlopende tekst in cursief -, hebben wij bewust niet overgenomen.

Ook allerlei tekens, die De Doppere gebruikte met mogelijk de bedoeling te wijzen op rustpauzes bij het lezen van de tekst of om bepaalde woorden of het begin van een zin te benadrukken, werden eveneens hier niet weergegeven. Zeker Feys en in mindere mate Viaene hebben die wel gebruikt om de uitgegeven teksten te voorzien van iets dat min of meer aanleunt bij ons huidige punctuatiegebruik.  Aan hun gebruikte punctuatie hebben wij niets gewijzigd, al moet gezegd dat hun keuze niet altijd de onze zou zijn. Ook het aanbrengen door hen van een meer modern hoofdlettergebruik, dat vaak afwijkt van het systeem dat De Doppere zelf hanteerde,  – dit had ons inziens vooral de bedoeling om bepaalde woorden of het begin van een zin te beklemtonen – hebben wij overgenomen. Ook hier zou men kunnen aanvoeren dat Feys en Viaene niet altijd consequent zijn geweest. In zijn handschrift maakte naar onze mening De Doppere ook een duidelijk onderscheid tussen ‘ij’, ‘y’ en ‘ii’ of tussen ‘i’ en ‘j’. Feys heeft, meer dan Viaene dat deed, die schrijfwijze van de auteur overgenomen, al kan men hem af en toe op een fout betrappen. Toch hebben we hier niets aan gewijzigd omdat het niet direct iets aan de betekenis van het woord verandert. Zowel Feys als Viaene hebben de door De Doppere gebruikte ‘u’, daar waar die letter thans als een ‘v’ gelezen wordt, omgezet naar een ‘v’. Ook hierin hebben we de omzetting van Feys en Viaene gevolgd. Filologen zoals de overleden Maurits Gysseling, de vermaarde uitgever van het Corpus Gysseling, hadden ons daarvoor willen excommuniceren. Afkortingen werden altijd opgelost al hebben onze voorgangers dat niet systematisch gedaan. Wat we eveneens van Feys hebben overgenomen, en ook systematisch hebben toegepast bij de teksten die Viaene heeft uitgegeven, is de toepassing van isolatiepunten bij de aanduiding van getallen. Voor cijfers gebruikte De Doppere zoals de meeste middeleeuwers nog in die tijd het Romeinse annotatiesysteem. Door de verlettering van deze Romeinse cijfers tijdens de middeleeuwen zorgt dat evenwel voor verwarring met de rest van de tekst. Vandaar dat middeleeuwse auteurs met behulp van twee punten de getallen als het ware isoleerden ten opzichte van de omringende tekst. De Doppere gebruikte dat systeem maar paste het niet systematisch toe. Tenslotte zijn er nog de woordverbindingen die in de oorspronkelijke tekst niet altijd corresponderen met ons huidig gebruik. Feys en Viaene, door ons hierin nagevolgd, hebben meestal de woordverbindingen van de auteur overgenomen.

De beschikbaarheid thans op het internet van enkele belangrijke woordenboeken voor oud Nederlands (http://gtb.inl.nl/ ) zoals het Oudnederlands woordenboek (ONW), het Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW), het Middelnederlandsch woordenboek van Verwijs en Verdam (MNW) en het Woordenboek van de Nederlandsche taal (WNT), hebben ons toegelaten geen woordverklaring op te nemen.