Back to top
Menu

Handschrift De Hooghe – een introductie

Ludo Vandamme

Ignace-Michel de Hooghe

Ignace de Hooghe behoorde tot een Brugse familie van ambtsadel. Hij was heer van enkele kleinere heerlijkheden en leefde van de inkomsten van zijn grondbezit en renten. Ambtsedellieden als Ignace de Hooghe verbleven in de zomer bij voorkeur op het platteland en in de winter in hun stadspaleis in de stad. Voor wat betreft Ignace de Hooghe is die stad Ieper. In een kroniekje waarin hij de geschiedenis van Ieper natrekt, stelt hij zichzelf voor als “wethouder der selve stadt” (Brugge, Openbare Bibliotheek, ms. 601). Het is in deze stad dat hij in 1715 overlijdt. Zijn buitenverblijf was wellicht het kasteel in Haveskerke (nu : Noord-Frankrijk) dat door zijn vrouw was aangebracht. De biografie en de familiegeschiedenis van Ignace de Hooghe moeten nog worden geschreven.

De ambtsadel zocht haar huwelijkspartners in dezelfde bemiddelde kringen en dat was bij de familie de Hooghe niet anders. Anders dan Ignace-Michel verkoos zijn zoon Ignace-François de Hooghe(1710-1761) opnieuw Brugge als woonplaats. Hij integreerde zich vlot in de stedelijke kringen van hogere burgerij en ambtsadel. Zijn huwelijk met  Thérèse-Caroline Anchemant verklaart wellicht de keuze voor Brugge. De Anchemants, in de late Middeleeuwen vanuit Bourgondië naar Brugge gekomen, handhaafden zich eeuwenlang in de Brugse bestuurlijke kringen. Ten slotte legde de kleinzoon Joseh-Ignace de Hooghe (1735-1795), een bijzonder intense sociabiliteit in de Brugse stadssamenleving aan de dag. Het meest opvallende is zijn lidmaatschap van “La Parfaite Egalité”, de Brugse vrijmetselaarsloge onder de leiding van Charles-Pierre Lauwerijns. De families Lauwerijns en de Hooghe waren nauw verwant; beide hadden in de 18de eeuw de stap gezet van Zuid-Vlaanderen (Franse en Vlaamse Westhoek) naar Brugge.

De 17de- en 18de-eeuwse ambtsadel was vooral in de weer met het beheer van haar patrimonium; daartoe werden één of meerdere rentmeesters aangesteld. Daarnaast verwierven ze overheidsambten: burgemeester of schepen, raadsheer in een justitiehof, ontvanger in dienst van de Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden. Een universitaire studie, bij voorkeur rechten, kwam hier goed van pas. Maar vooral bleef er ruim de tijd om aan oudheidkundig onderzoek te doen. Lokale geschiedenis en familiegeschiedenis droegen de meeste belangstelling weg. Niet zelden vertaalde zich dit in een fraaie bibliotheek, een kunstverzameling of een kabinet met oudheidkundige en natuurhistorische memorabilia. In het bijzonder geldt dit algemene beeld voor het leven en het werk van Ignace d’Hooghe. In zijn historische belangstelling verzamelde hij teksten en feiten over de geschiedenis van Ieper en toonde hij een uitgesproken belangstelling voor grafschriften.

Een volledige grafschriftenverzameling voor Brugge

Wie interesse had voor genealogie, ging op zoek naar bronnen. In de 17de en de 18de eeuw lieten kerkinterieurs zich lezen als een archief. De kerkvloeren vormden een lappendeken van grafzerken en de vele kapellen, grafgedenktekens, bevestigd aan muren en pilaren, en wapenkundige kabinetten vormden daarop een rijke aanvulling. Dit alles gaf veel informatie prijs over families, verwantschappen en adellijke titels, en vormde aldus het uitverkoren terrein voor genealogische vorsers. Zij noteerden de grafschriften en tekenden de wapenschilden na. Het is pas op het einde van de 18de eeuw, onder keizer Jozef II, dat het begraven in de kerk niet langer werd toegestaan. Het gebruik om gedenktekens aan te brengen vindt nog een toepassing tot op vandaag.

De belangrijkste grafschriftenverzameling voor Brugge werd aangelegd door Ignace de Hooghe. Met een bijzondere grondigheid inventariseerde hij tussen 1698 en 1707 het funeraire erfgoed in alle Brugse kerkelijke instellingen. Dit was een immense onderneming. Vanzelfsprekend waren er de grote parochiekerken, maar het 17de- en 18de-eeuwse Brugge werd terecht als kloosterstad omschreven. Daar waren abdijen en kloosters die opklommen tot de Middeleeuwen, met prominent de Eekhoutabdij en de vier bedelorden (franciscanen, karmelieten, dominicanen en augustijnen). Na de Opstand tegen Spanje op het einde van de 16de eeuw was er een beweging van plattelandskloosters naar een nieuwe vestiging in de stad, veilig besloten binnen de stadswallen. De prestigieuze cisterciënzerabdij Ten Duinen en de kloosters van de kartuizers en kartuizerinnen zijn hier de meest sprekende voorbeelden. De Contrareformatie, de katholieke heropleving in de 17de eeuw, gaf aanleiding tot nieuwe religieuze bewegingen die meteen ook in Brugge een huis openden. In dit kader past het succesverhaal van het prestigieuze jezuïetencollege. Daarnaast waren er grote en kleine charitatieve instellingen zoals hospitalen,  en ambachtskapellen verspreid over de stad.

Het ‘handschrift de Hooghe’ biedt een volledig en gevarieerd beeld van de grafcultuur in Brugge in de 17de en de 18de eeuw. Middeleeuwse en 16de-eeuwse graftekens en grafgedenktekens werden opgenomen voor zover die nog aanwezig waren in de 18de-eeuwse kerken. Tijdens de Calvinistische Republiek (1578-1584) had deze middeleeuwse erfenis onherstelbare schade opgelopen. Maar ook in de 17de en de 18de eeuw gingen de kerkbestuurders niet steeds respectvol om met dit patrimonium. Er was steeds ruimte te kort en de geldelijke inkomsten die aan deze binnenkerkelijke graven vastzaten leidden wel eens tot onoordeelkundig verwijderen. Daarenboven betreurde Ignace de Hooghe de sleet op vele graftekens. Vooral vloerzerken leden onder de duizenden voetstappen die doorheen de eeuwen in de kerkruimte passeerden. Ook het kostbare koper dat uit grafzerken was verwijderd ontging een aandachtige waarnemer als De Hooghe niet. Waar hij kon reconstrueerde hij onleesbare grafschriften en raadpleegde daartoe de genealogische werken uit zijn bibliotheek.

De Hooghe had vooral een uitgesproken belangstelling voor de wapenschilden die op de graf(gedenk)tekens voorkwamen. Die zijn doorheen zijn handschrift keurig ingekleurd. Ingekleurde wapens komen slechts sporadisch in de grafcultuur voor. Ook hier heeft De Hooghe bijgevolg zijn toevlucht genomen tot andere bronnen. Over zijn bibliotheek is evenwel niets bekend. Wel kende Brugge een levende traditie van grafschriftenverzamelaars, die teruggaat op Cornelis Gailliard (ca. 1520-1563), wapenheraut van Karel V.

Een toegang tot Brugse families

‘Handschrift de Hooghe’ vormt een sleuteldocument voor de studie van de lokale en regionale geschiedenis, de heraldiek en de kunst- en architectuurgeschiedenis. Het handschrift stelde de vorsers zelden teleur: genealogische knopen werden ontward, kerkinterieurs gereconstrueerd, 16de-eeuwse geschilderde portretten geïdentificeerd. Vorsers bevraagden steeds opnieuw deze grafschriftenverzameling vanuit deze verschillende invalshoeken. Een 18de-eeuws handschrift verdraagt moeiteloos een zorgvuldige raadpleging. De voorbije jaren daarentegen kreeg het ‘handschrift de Hooghe’ eerder de status van een naslagwerk waarvan men een vlug en adequaat antwoord verwacht. Dit pleit voor de nauwgezetheid waarmee Ignace de Hooghe en zijn navolgers dit werk hebben aangepakt, maar dit stuk papieren erfgoed verdroeg deze overbevraging niet langer. In een eerste fase werd de raadpleging opgevangen door een microfilm van het handschrift ter beschikking te stellen. Dit kwam evenwel niet tegemoet aan een gebruiksvriendelijke manier van raadplegen en aan de vragen van heraldische onderzoekers, die nood hebben aan de kleuren van het originele document. Het digitaal beschikbaar stellen op deze site komt aan al deze verzuchtingen tegemoet: vlot raadpleegbaar, kleurenafbeeldingen en het beschermen van het originele document.

De belangrijkste sleutel tot dit handschrift zijn de familienamen. Alle belangrijke Brugse families komen in het handschrift voor. Voor sommige families kan op basis van deze bron alleen al een genealogie over verschillende generaties worden gereconstrueerd. De grafschriften (het tekstgedeelte van het handschrift) bevat ongeveer 7000 naamvermeldingen. Deze namen vormen meteen ook de toegang om dit handschrift te raadplegen. Van de meeste families geeft het handschrift ook een ingekleurd wapenschild. In een latere fase zullen ook de familienamen worden geïndiceerd die louter via een wapenschild in het handschrift aanwezig zijn.